Advocaten / Avocats / Lawyers

Home>Tiberghien - Litigation

Toon items op tag: Litigation

maandag, 16 augustus 2021 09:37

Wie zonder zonde is, betale 40 procent heffing

Wie spaarcenten in het buitenland heeft en die wil repatriëren, riskeert via gedwongen regularisatie toch een heffing van 40 procent te moeten betalen. Dat komt door de strenge toepassing van de omgekeerde bewijslast, waarschuwen fiscaal advocaten.

Het volledige artikel dat verscheen in De Tijd kan u hier verder lezen.

Klik hier voor een artikel omtrent de verstrengde bewijslast dat eerder op onze website verscheen.

Gepubliceerd in Publications

Op 15 april 2021 werd het decreet houdende diverse technische wijzigingen van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna:“VCF”) van 13 december 2013 en gerelateerde bepalingen in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Naast een aantal zuiver technische aanpassingen, wordt de VCF op bepaalde punten ook beperkt inhoudelijk gewijzigd.

De meest opvallende wijzigingen zijn de verhoging van de strafrechtelijke geldboeten, de invoering van een aantal vrijstellingen in de schenkbelasting, de afschaffing van de verplichte borgstelling voor beroepsverkopers en de invoering van een nieuw elektronisch platform (eBox) voor de raadpleging van aanslagbiljetten. Deze bijdrage gaat in op de belangrijkste vernieuwingen op het vlak van de registratie- en erfbelasting.

Lees de volledige bijdrage van Laura Goossens hier. Een artikel dat verscheen in Nieuwsbrief Successierechten, 2021/5.

Gepubliceerd in Publications

De constante in de wet van 21 juli 2016 is de omkering van de bewijslast cf. artikel 11 van die wet. De bewijslast m.b.t. de bedragen die “moeten” worden aangegeven, wordt volledig verschoven naar de aangever ingeval er wordt geopteerd voor een procedure van fiscale regularisatie. Aan die bewijslast voldoen lijkt in de praktijk zeer moeilijk tot quasi onmogelijk te zijn.

Gepubliceerd in News

Het lijkt erop dat de Nationale Bank van België (NBB) het vuur aan de schenen legt van de financiële instellingen en verzekeringsmaatschappijen (met vergunning voor levensverzekerings-activiteiten) om interne controles te verrichten teneinde de rechtmatigheid van de oorsprong van eerder gerepatriëerde tegoeden voldoende te kunnen staven, alsook om na te gaan of zij als belastingschuldigen de nodige taksen inhouden en de uitwisseling van informatie correct toepassen op risico van zich schuldig te maken aan een bijzonder mechanisme, dat strafrechtelijk beteugeld kan worden en waardoor zij eventueel hun licentie kunnen verliezen.

Gepubliceerd in News

Koen Van Duyse bespreekt in zijn columns voor het magazine Trends actuele fiscale onderwerpen met een kritische pen. 

 

'Het is niet omdat er veel aangiften elektronisch worden ingediend, en steeds meer, dat daardoor de dienstverlening verbeterd is', zegt Koen Van Duyse, partner van Tiberghien Advocaten.

De aangifteperiode is het seizoen bij uitstek waarin de dienstverlening door de fiscale overheid in al haar scherpte op de proef wordt gesteld. Laten we met de deur in huis vallen: het is niet omdat er veel aangiften elektronisch worden ingediend, en steeds meer, dat daardoor de dienstverlening verbeterd is.

Een paar weken geleden uitte fiscalist en politicoloog (wat een combinatie) Fouad Gandoul zijn hoogste respect voor de vele ambtenaren die in deze tijd onmogelijke telefonische oproepen moeten doorstaan om de aangiften van burgers in orde te brengen. Een accountant ondersteunde dat en verwees naar een ambtenaar die bijna aan het huilen was en blij was haar hart even te kunnen luchten. Lezers van dit weekblad zitten soms in een beschermde cocon en beseffen niet altijd dat hartverscheurende taferelen, taalproblemen en onbegrip schering en inslag zijn. Zou dat gevoel van niet begrepen worden te maken kunnen hebben met het gebrek aan menselijk contact? Spreken met een anoniem callcenter bevordert de perceptie van geholpen en begrepen worden niet echt.
 
En dat komt niet door de covid-maatregelen. Het was er al een tijd. De voorbije tientallen jaren meende men dat efficiëntie het meest gediend is met een beleid dat uitgaat van een jakobijns centralisme. Organisatorisch heeft dat ertoe geleid dat de belastingplichtigen niet meer terecht kunnen op een lokaal aanspreekpunt. Aangiftes werden vroeger in een bus gedropt op hooguit 5 kilometer van de deur en als er nog iets niet duidelijk was, dan sprong men nog snel zonder afspraak binnen om dat laatste cijfertje te bespreken. Mijn dorp kwam vorig jaar in het nationale nieuws omdat er geen bankautomaat meer is. Welnu, mijn streek heeft ook geen belastingkantoor meer. Het werd omgevormd tot een asielcentrum. Nu moet de papieren aangifte verplicht naar een anoniem scancentrum aan de andere kant van het land.
 

Mensen weten ook niet meer waar ze terecht kunnen. Ze kunnen ook nergens meer terecht. Een inwoner van Knokke-Heist die vroeger aan haar buurman een fiscaal woonplaatsattest kon vragen om mee te brengen, moet nu naar Brugge en krijgt daar dan de melding dat ze het moet downloaden. Gepensioneerden en anderstaligen begrijpen het woord amper, laat staan dat ze het zelf kunnen. Als men een vraag heeft, weet men ook niet meer wie de bevoegde persoon is. Hoe vaak belt zelfs een professional naar een algemeen nummer en krijgt die als antwoord dat men een e-mail moet sturen die dan wel beantwoord zal worden?

Ook inhoudelijk wordt zo veel mogelijk gecentraliseerd. Vroeger kon een ondernemer met de lokale inspecteur het meest passend beleid over kosten eigen aan de werkgever bespreken en een akkoord afsluiten. Nu moet dat gecentraliseerd worden bij de rulingcommissie die een one size fits all-beleid voert. Lokale fiscale ambtenaren zijn alle autonomie kwijt. Er is geen passend lokaal maatwerk meer.
 

Organisatorisch is dat ongetwijfeld efficiënt, alhoewel. Alle macht is centraal verankerd bij een beperkt aantal personen, ver weg van de burger. De roep van Joachim Coens voor meer nabijheid spreekt me sterk aan. De kloof tussen beleid en burger zo klein mogelijk houden. Dienstverlening die dat miskent, is geen goede dienstverlening. Ook de ex-CEO van Danone verklaarde vorig weekend in Het Financieele Dagblad dat de toekomst lokaal is en dat centralisatie en standaardisatie managementconcepten uit het verleden zijn.

Coens schrijft in zijn manifest: "Voor de christendemocratie is nabijheid dan ook te vertalen in de organisatie van het bestuur." Hoe het nu loopt, staat er haaks op. Ik ga er dus vanuit dat de minister van Financiën, de rechterhand van Joachim Coens, die nabijheid en die menselijkheid mee zal integreren in zijn beleid. Nabijheid in woord en daad zodat de belastingbetaler straks weer op bezoek kan bij een mens van vlees en bloed.
 

Dit artikel verscheen op 14/07/2021 voor Trends Money Talk. U kan het bronbestand hier raadplegen.

Gepubliceerd in Publications

1. In een eerdere nieuwsbrief (dd. 23 april 2021) werd reeds aangekondigd dat een wetsontwerp in voorbereiding was waarin een wijziging werd voorgesteld in het kader van het boekenonderzoek in de inkomstenbelastingen en inzake btw. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de Wet van 27 juni 2021 houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (BS 30 juni 2021) (Artt. 105 en 106).

2. Concreet voorzien artikel 315bis WIB92 en artikel 61, §1 W.BTW. in een nieuw lid (lid 4 resp. lid 5), waarbij, onverminderd het recht van de belastingplichtige om mondelinge inlichtingen te vragen of te geven, de voorlegging van boeken en bescheiden (inzake inkomstenbelastingen) resp. boeken, facturen, kopieën van facturen en andere stukken of hun kopieën (inzake btw) eveneens betrekking heeft op de terbeschikkingstelling van die boeken en bescheiden resp. boeken, facturen, en andere stukken via een beveiligd elektronisch platform van de FOD Financiën.

Deze elektronische voorlegging kan uiteraard enkel maar betrekking hebben op de boeken en stukken die elektronisch beschikbaar zijn. Boeken en stukken die enkel op papier worden gehouden, dienen enkel op papier te worden voorgelegd en vallen buiten het bestek van deze nieuwe bepaling (MvT bij Wetsontwerp dd. 27 mei 2021, Parl.St. 2020-2021, 55-1993/001, p. 51). Deze nieuwe bepaling is ook enkel van toepassing op personen die beroep doen op een informaticasysteem of elk ander elektronisch apparaat om de boeken en bescheiden resp. facturen en stukken geheel of ten dele te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren.

Volgens de Memorie van Toelichting bevinden belastingplichtigen die hun boeken, stukken en bescheiden elektronisch bijhouden zich in een objectief verschillende situatie dan die belastingplichtigen die nog steeds alle documenten op papier bijhouden. De eerstgenoemde belastingplichtigen kunnen immers snel en gemakkelijk een groot volume aan gegevens overbrengen naar het beveiligde elektronisch platform van de FOD Financiën zonder noemenswaardige administratieve lasten. Die situatie verschilt sterk van de tweede categorie van belastingplichtigen. De nieuwe regeling lijkt daarmee ook in verhouding te staan tot het beoogde doel, aangezien de bepalingen aangaande de medewerking van de belastingplichtige tijdens het fiscaal onderzoek ten aanzien van alle belastingplichtigen onverkort blijven gelden. 

3. Elektronisch gehouden boeken, stukken en bescheiden kunnen mits de nodige machtigingen van de belastingplichtige aan zijn beroepsbeoefenaar (boekhouder, accountant, enz.) ook door die beroepsbeoefenaar worden overgemaakt (MvT bij Wetsontwerp dd. 27 mei 2021, Parl.St. 2020-2021, 55-1993/001, p. 52).

4. De terbeschikkingstelling van deze digitale gegevens doet geen afbreuk aan de reeds bestaande mogelijkheid voor de belastingplichtige om mondeling in dialoog te treden met de fiscale controleur en bv. toelichting te geven bij het dossier of te vragen naar het verdere verloop van de procedure (cf. zinsnede “onverminderd het recht van de belastingplichtige…”).

5. Noteer eveneens dat het opvragen van deze digitale gegevens nog steeds dient te gebeuren in het licht van een fiscale controle en het derhalve geenszins de deur openzet voor de fiscale administratie om zonder meer en systematisch alle elektronische beschikbare boeken, stukken en bescheiden op het elektronisch platform van de FOD Financiën te plaatsen (MvT bij Wetsontwerp dd. 27 mei 2021, Parl.St. 2020-2021, 55-1993/001, p. 52).

6. De nieuwe regeling wenst tegemoet te komen aan de historische wettelijke verplichting tot voorlegging van boeken, stukken en bescheiden zonder verplaatsing, waarbij de belastingplichtige steeds middelen en mensen moest vrijmaken om een bezoek ter plaatse in zijn bijzijn te faciliteren. Het maakt bovendien deel uit van de logica die de fiscale administratie de afgelopen jaren heeft gevolgd en die de neiging heeft om de elektronische uitwisselingen te bevorderen, tenminste wanneer de belastingplichtige over de technische middelen beschikt om dat te doen. Deze wijziging beoogt aldus om bij een fiscale controle de administratieve last te verlichten voor de belastingplichtige of de btw-plichtige, in die zin dat de bedrijfsvoering niet langer hoeft onderbroken te worden door een bezoek ter plaatse van de fiscale ambtenaar, die evenwel nog steeds zal blijven overleggen met de belastingplichtige aangaande de controle die hij uitvoert.

De voorgestelde wijziging rechtvaardigt zich de dag van vandaag ook in het licht van de huidige gezondheidscrisis die verplicht om de verplaatsingen en de sociale contacten maximaal te beperken. Het beperken van de bezoeken ter plaatse door de ambtenaren van de fiscale administratie die niettemin hun controletaak moeten kunnen blijven uitoefenen, zou dus binnen dit kader moeten passen. 

7. Welk concreet effect deze wijziging in de praktijk zal hebben, is momenteel nog niet in te schatten. Het zou niet verwonderen indien de reeds bestaande praktijk om middels een “Vraag om inlichtingen” te verzoeken om elektronische boekhoudbestanden door te sturen, zal exploderen. Niettemin wordt het niet aanvaardbaar geacht dat de administratie zulke opzoekingen en zoveel werk zou vragen dat ze voor de belastingplichtige ongehoord tijdverlies en kosten zouden meebrengen. De gepastheid van het vragen van bepaalde inlichtingen moet dus in het licht van de feitelijke omstandigheden eigen aan elk geval worden beoordeeld (Com.IB92, nr. 316/2).

8. Aangezien de Wet geen specifieke bepaling voor de inwerkingtreding bevat, treedt deze wijziging in werking vanaf de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad op 30 juni 2021, aldus reeds op 10 juli 2021.

Voor meer informatie kan u terecht bij:

Ellen Vandingenen – Senior Associate (ellen.vandingenen@tiberghien.com)

Stevo Gatsos – Associate (stevo.gatsos@tiberghien.com)

Gepubliceerd in News

Het Hof van Cassatie brengt in een recent arrest van 17 mei 2021 de wettelijke principes over het vertrekpunt van de hertaxatietermijn na een nietige aanslag in herinnering. Over dit vertrekpunt bestaat er in de rechtspraak niet altijd eensgezindheid. De rechtspraak van het Hof brengt soelaas.

Een aanslag die niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel betreffende de verjaring, is zonder meer nietig. Conform de fiscale wetgeving kan de fiscus in voorkomend geval, zélfs wanneer de voor het vestigen van de aanslag gestelde termijn reeds is verlopen, ten name van dezelfde belastingschuldige, op grond van dezelfde belastingelementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag vestigen binnen de drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van de Adviseur-Generaal van de fiscale administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar niet meer voor de rechter kan worden gebracht.

Met deze wettelijke bepaling bood de wetgever de fiscus een kans op een beter resultaat in tweede zittijd. De wet voorziet evenwel uitdrukkelijk dat deze nieuwe aanslag -ter vervanging van de vernietigde aanslag- slechts mag worden gevestigd vanaf de datum waarop de administratieve beslissing tot vernietiging van de initiële aanslag niet meer vatbaar is voor een voorziening in rechte. De termijn begint met andere woorden niet te lopen vanaf de dag van de directoriale beslissing over de vernietiging van de aanslag, maar wél vanaf de dag van het verstrijken van de termijn om tegen deze beslissing een gerechtelijke procedure op te starten.

Over het vertrekpunt van deze hertaxatietermijn bestaat in de praktijk reeds geruime tijd betwisting, meer specifiek over de bewoordingen “niet meer voor de rechter kan worden gebracht”. Bepaalde rechtspraak wees er in het verleden op dat het verstrijken van de beroepstermijn niet de enige piste was waardoor een vordering in rechte niet meer aanhangig kon worden gemaakt bij de rechtbank van eerste aanleg. Volgens deze rechtspraak moet er eveneens rekening worden gehouden met de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek waarin wordt gestipuleerd dat “een vordering niet kan worden ingesteld indien de eiser niet de hoedanigheid noch het vereiste belang hiertoe heeft, waarbij dit belang reeds verkregen en dadelijk moet zijn”. Hieruit zou volgen dat de termijn om de nieuwe aanslag te vestigen aanvangt met de kennisgeving van de directoriale beslissing indien deze niet meer voor de rechter kan worden gebracht bij gebreke van het vereiste belang. In een uitzonderlijk geval oordeelde de rechtbank van Namen dat dit steeds het geval is wanneer de directoriale beslissing de initiële aanslag geheel vernietigt. De belastingplichtige heeft volgens de rechtbank geen belang bij de instelling van een vordering in rechte, daar de aanslag gewoonweg niet meer bestaat en die beslissing aldus in het voordeel van de belastingplichtige is.

Met het arrest van 17 mei 2021 lijkt het Hof van Cassatie deze discussie definitief te beslechten, waarbij uitsluitend de inachtneming van het verstrijken van de beroepstermijn als pertinent criterium naar voren wordt geschoven. De zaak werd doorverwezen naar het hof van beroep te Bergen en zal aldaar door de feitenrechter worden beslecht.

Ben Van Vlierden - Partner (ben.vanvlierden@tiberghien.com)

Olja Rudic - Associate (olja.rudic@tiberghien.com)

Gepubliceerd in News

Een natuurlijke persoon is onderworpen aan de Belgische personenbelasting indien hij een fiscaal inwoner van België is. In de praktijk rijzen omtrent dit fiscaal inwonerschap regelmatig discussies tussen belastingplichtigen, die menen dat zij geen fiscaal inwoner (meer) zijn, en de fiscale administratie. Hierbij is het cruciaal voor de belastingplichtige om het bewijs te leveren dat hij of zij geen fiscaal inwoner in België (meer) is. Een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen d.d. 23 juni 2020 (nr. 2019/AR/407) werpt een interessante blik op de bewijsmogelijkheden voor een natuurlijke persoon om te bewijzen dat zijn fiscaal inwonerschap niet (meer) in België ligt.

Twee echtgenoten woonden tot 2011 in België in het kader van hun beroepswerkzaamheid als specialisten in de tropische geneeskunde bij een onderzoeksinstituut. In 2011 werd de man van het koppel naar Gambia gedetacheerd om daar als onderzoeker-specialist te werken bij de Gambiaanse afdeling van het onderzoeksinstituut. In 2012 verhuisde ook mevrouw naar Gambia om in een soortgelijke functie te werken bij hetzelfde instituut. De belastingadministratie meende in 2015 evenwel dat het fiscaal inwonerschap van het echtpaar (nog steeds) in België lag n.a.v. een controle over de onroerende goederen op naam van de echtgenoten. Het echtpaar behield een woning in België en keerde regelmatig terug naar België. Hun bezoldigingen werden eveneens in België uitbetaald.

Vooreerst haalt het Hof de algemene toepasselijke bepalingen aan. Een natuurlijke persoon is onderworpen aan de Belgische personenbelasting indien hij zijn woonplaats in België gevestigd heeft of, indien hij geen woonplaats heeft in België, zijn zetel van fortuin zich in België bevindt. Aangezien de belastingplichtigen ingeschreven waren in het rijksregister tot 2018, ontstond een weerlegbaar wettelijk vermoeden dat zij hun woonplaats of zetel van fortuin in België hadden. De belastingplichtigen dienden m.a.w. het tegenbewijs te leveren dat hun fiscale woonplaats niet in België gelegen was.

Het Hof verwijst in zijn arrest regelmatig naar de administratieve circulaire omtrent het begrip “rijksinwoner” (Circulaire Ci.RH.241/585.607 d.d. 12 juli 2007). In deze circulaire verduidelijkt de administratie dat het tegenbewijs inzonderheid moet blijken uit de feitelijke omstandigheden die het verblijf in het buitenland kenmerken. Het Hof haalt vervolgens aan wat onder “woonplaats” dient te worden verstaan, met name de feitelijke woonplaats die noodzakelijkerwijze gekenmerkt wordt door een bepaalde bestendigheid of continuïteit. De zetel van fortuin is dan weer de plaats van waaruit het vermogen beheerd wordt. Om te beoordelen waar iemand zijn woonplaats heeft, moet worden nagegaan waar de persoon vast verblijft, waar zijn gezin gevestigd is en waar hij de vitale betrekkingen met zijn medemensen onderhoudt (sociaal, cultureel, …), aldus het Hof.

Hoewel de belastingwoonplaats de plaats is waar een natuurlijke persoon effectief en duurzaam verblijft, met andere woorden waar hij leeft en werkt, meent het Hof ook rekening te moeten houden met de evoluties in de samenleving en de economie. Het komt immers meer en meer voor dat een persoon zijn beroepsbezigheden niet uitoefent in hetzelfde land als dat waarin zijn gezin gehuisvest is en waar hij zijn vitale betrekkingen met zijn medemensen onderhoudt. In dit geval moeten de verschillende constitutieve bestanddelen van de belastingwoonplaats tegenover elkaar worden afgewogen, waarbij uiteraard meer belang moet worden gehecht aan het centrum van de huishoudelijke en vitale betrekkingen dan aan de plaats van het verblijf en van de beroepswerkzaamheden, aldus het Hof. De belastingwoonplaats wordt immers bepaald door het feit van de woning en meer in het bijzonder van de woning waar het gezin is gevestigd.

Het Hof bevestigt het standpunt van de belastingplichtigen en oordeelt dat zij geen fiscale inwoners meer waren na hun tewerkstelling in en verhuis naar Gambia op basis van de volgende overwegingen:

  • De belastingplichtigen betrokken een woning in Gambia die ter beschikking werd gesteld door hun werkgever;
  • De aard van hun functie en taakomschrijvingen bij het Gambiaanse onderzoeksinstituut en diverse krantenartikelen in de Gambiaanse pers bevestigen de noodzakelijke aanwezigheid van de belastingplichtigen in het kader van hun onderzoekswerkzaamheden;
  • De aanwezigheid van Gambiaanse verblijfs- en werkvergunningen;
  • De stempels op de paspoorten van de belastingplichtigen die wijzen op een veelvuldige aanwezigheid in Gambia;
  • De facturen voor water- en elektriciteitsverbruik in Gambia;
  • Het televisieabonnement en de facturen voor herstellingswerken en autokosten in Gambia;
  • De plaatselijke rijbewijzen en de vaccinatiebewijzen van hun hond in Gambia.
  • Een bankrekening in Gambia om te voorzien in de kosten en onderhoud van de belastingplichtigen.

De omstandigheden dat de belastingplichtigen een bankrekening hebben in België waarop hun bezoldigingen worden uitbetaald, dat zij gedetacheerd werden naar Gambia en dat zij regelmatig terugkeerden naar België, doen geen afbreuk aan het werkelijk en duurzaam verblijf van de belastingplichtigen in Gambia.

Bijgevolg besluit het Hof dat het verblijf van de belastingplichtigen in Gambia wordt gekenmerkt door de vereiste bestendigheid of continuïteit, in het bijzonder gelet op hun ononderbroken tewerkstelling als specialisten in de tropische geneeskunde.

Deze rechtspraak illustreert dat belastingplichtigen zich steeds goed bewust moeten zijn van hun fiscaal inwonerschap wanneer zij werken in en/of verhuizen naar het buitenland. Niet enkel het fysieke verblijf en het werk in het buitenland zijn belangrijk, maar ook de plaats waar het gezin woont en waar de belastingplichtige zijn vitale betrekkingen onderhoudt, is een doorslaggevend element. De belastingplichtige dient voorts aandacht te hebben voor zijn uitschrijving uit het rijks- en bevolkingsregister (wat een weerlegbaar vermoeden betreft).

De beoordeling van het fiscaal inwonerschap is bij uitstek een feitelijke beoordeling aan de hand van alle feitelijke elementen en omstandigheden (daarbij kan ook de intentie van de belastingplichtige een belangrijke rol spelen). Het bewijs dat de belastingplichtige geen rijksinwoner (meer) is in België kan met alle middelen en stukken geleverd worden, zoals het besproken arrest duidelijk weergeeft.

Vincent Vercauteren – Partner (vincent.vercauteren@tiberghien.com)

Christophe Dillen – Counsel (christophe.dillen@tiberghien.com)

Tayfun Anil – Associate (tayfun.anil@tiberghien.com)

Gepubliceerd in News

In het geannoteerde arrest van 15 oktober 2020 in de zaak Jebsen & Jessen oordeelde het Hof van Justitie over de formele voorwaarden van een vrijstelling inzake antidumpingrechten op Chinees citroenzuur. Met een zeer formalistische houding stelde het Hof dat invoeren van meewerkende exporteurs die bepaalde verbintenissen zijn aangegaan toch niet vrijgesteld zijn van antidumpingrechten wanneer een verbintenisfactuur wordt voorgelegd die naar de verkeerde wettelijke basis verwijst, ook al zijn alle andere voorwaarden van de vrijstelling zonder meer voldaan. Bovendien kan de invoerder achteraf ook geen aanspraak maken op terugbetaling, ook al legt hij hierbij een gecorrigeerde factuur met de juiste verwijzing voor.

Lees hier de volledige bijdrage van Ward Lietaert. Een artikel dat verscheen in Tijdschrift Fiscaal Recht, nr. 599 (april 2021).

Gepubliceerd in Publications

Nieuwe inzichten aangaande de vraag wanneer een aangifte in fiscale regularisatie zich opdringt aan het openbaar vertrouwen.

In een arrest van 19 november 2019 (Cass. P.19.0861.N) oordeelt het Hof van Cassatie over de toepassing van de wet van 27 december 2005 (EBAbis) en de fiscale regularisatie zoals die gold tot 15 juli 2013. In een helder en bondig arrest velt het Hof een duidelijk oordeel over de zogenaamde “partiële regularisaties” dat volledig in overeenstemming is met een ter zake vrijwel unanieme doctrine. Met een zogenaamde “onvolledige regularisatie” is er op zich vanuit fiscaal noch strafrechtelijk oogpunt enig probleem.

Lees hier de uitgebreide uiteenzetting van Gerd D. Goyvaerts en Patrick Waterinckx. Een artikel dat verscheen in Tijdschrift Fiscaal Recht, nr. 599 (maart 2021).

 

Gepubliceerd in Publications
Pagina 4 van 12
Tiberghien Brussels

Tour & Taxis

Havenlaan|Avenue du Port 86C B.419
BE-1000 Brussels

T +32 2 773 40 00

F +32 2 773 40 55

info@tiberghien.com

Tiberghien Antwerp

Grotesteenweg 214 B.4
BE-2600 Antwerp

T +32 3 443 20 00

F +32 3 443 20 20

info@tiberghien.com

Tiberghien Ghent

Esplanade Oscar Van de Voorde 1
BE-9000 Gent

T +32 9 216 18 00

info@tiberghien.com

Tiberghien Hasselt

Torenplein 7 B13.1
BE-3500 Hasselt

T +32 11 57 00 13

info@tiberghien.com

Tiberghien Luxembourg

23, Boulevard Joseph II
LU-1840 Luxembourg

T +352 27 47 51 11

F +352 28 66 96 58

info@tiberghien.com