Advocaten / Avocats / Lawyers

Home>Tiberghien - Funds

Toon items op tag: Funds

Het wordt al enige tijd aanvaard dat niet-ingekohierde roerende voorheffing kan teruggevorderd worden via een bezwaarschrift (op grond van artikel 366 WIB 1992). Er wordt aangenomen dat de terugvordering dan moet plaatsvinden binnen de in artikel 368 WIB 1992 voorziene termijn van vijf jaar (Com.I.B. 1992, nr. 368/2-4). Het Hof van Cassatie heeft recent geoordeeld (Cass. 21 december 2023, F.22.0056.N) dat de terugvordering ook rechtstreeks voor de rechter kan plaatsvinden en de uitputtingsvereiste van een administratief beroep dus niet geldt. Het Hof verwerpt daardoor de cassatievoorziening die tegen een arrest van het hof van beroep te Gent door de fiscus werd ingesteld. 

Gepubliceerd in News
donderdag, 27 januari 2022 16:02

De Belgische ELTIF: klaar voor lancering in 2022?

ELTIF geïntroduceerd medio 2021

Bij wet houdende diverse bepalingen van 27 juni 2021 (B.S. 9 juli 2021) werd het regime van een European Long Term Investment Fund (hierna “ELTIF”) ingeschreven in de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders. Met deze wet kon het regime van de Europese ELTIF eindelijk in werking treden in het Belgische recht nadat er toch al enige tijd een EU-verordening in die zin bestond (EU-verordening 2015/760 van 29 april 2015). Hoewel er daar initieel wat verwarring over bestond, kan de ELTIF wel degelijk als afzonderlijke entiteit door het leven gaan (en dus niet enkel als “label”).

Gepubliceerd in News

Voor de financiële instellingen nadert de aangifte- en betalingstermijn van de JTER m.b.t. de eerste referentieperiode eindigend per 30 september 2021 zeer snel. De deadline is, zoals geweten, 20 december 2021.

Zoals steeds vergt dit een hoop administratieve last voor de betrokken financiële instellingen, maar zo blijkt ook voor de nodige frustraties en onduidelijkheden.

Gepubliceerd in News

1. Mogelijke situaties

In principe dienen Belgische inwoners die een effectenrekening in het buitenland aanhouden, zelf al het nodige doen voor de aangifte en betaling van de JTER. De buitenlandse tussenpersoon geeft dan gewoonlijk wel de nodige informatie aan de titularis van de effectenrekening om zelf zijn/haar verplichtingen te kunnen vervullen. Het gaat hier dan louter om een commerciële ondersteuning.

Volgens de FAQ van de administratie, zijn er drie situaties waarin een buitenlandse tussenpersoon behandeld wordt als een Belgische tussenpersoon met alle gekende verplichtingen inzake aangifte, inhouding en betaling van de JTER, alsook inzake informatieverplichtingen ten aanzien van de (Belgische) titularissen van de effectenrekening:

  • Vooreerst gaat het om een buitenlandse inrichting van een in België opgerichte tussenpersoon: het gaat hier immers om dezelfde juridische entiteit, ook al is de inrichting in het buitenland gevestigd. Zie FAQ nr. 53.
  • Andere buitenlandse tussenpersonen worden gelijkgesteld met een Belgische tussenpersoon wanneer zij een erkende aansprakelijk vertegenwoordiger hebben laten aanstellen. Zowel die tussenpersoon als diens aansprakelijke vertegenwoordiger zijn dan belastingschuldige van de taks.
  • Een in het buitenland opgerichte tussenpersoon die in België is gevestigd, is eveneens belastingschuldige van de taks.

Volledigheidshalve dient ook nog gepreciseerd dat de niet in België opgerichte of gevestigde tussenpersoon, die geen dergelijke aansprakelijke vertegenwoordiger heeft aangesteld, kan overgaan tot de aangifte en de betaling van de taks, in naam en voor rekening van de titularis van de effectenrekening, en dit op vrijwillige basis als dienstverlening aan de klant. Dat houdt in dat die tussenpersoon in het bezit is van een mandaat. In deze situatie zijn niet de aangifte- en de betalingstermijn van een Belgische tussenpersoon van toepassing, maar wel die van een Belgische titularis van een effectenrekening.

Het is wel bijzonder eigenaardig dat een buitenlandse inrichting van een in België opgerichte tussenpersoon de taks ook moet inhouden en betalen, alsook alle formaliteiten hiervoor moet vervullen naar de belegger toe.

Dit volgt uit FAQ nr. 53: “Er wordt benadrukt dat een in het buitenland geopende effectenrekening, uitsluitend aanleiding kan geven tot de taks, indien ze wordt aangehouden door (minstens) één inwoner, of door de Belgische inrichting van een niet-inwoner voor zover die effectenrekening deel uitmaakt van het bedrijfsvermogen van die inrichting.

In dat geval verschilt de belastingschuldige al naargelang de effectenrekening al dan niet wordt aangehouden bij een buitenlandse vaste inrichting waarover een in België opgerichte tussenpersoon beschikt.

Indien dat wel het geval is, is die tussenpersoon belastingschuldige van de taks, ondanks het feit dat de effectenrekening in het buitenland wordt aangehouden. De voormelde tussenpersoon kwalificeert immers als Belgische tussenpersoon.”

Dit standpunt is inderdaad eigenaardig omdat voor de beurstaks, die ook een diverse taks is, een buitenlandse vaste inrichting van een Belgische tussenpersoon niet beschouwd wordt als een Belgische tussenpersoon.

2. Hoe een aansprakelijk vertegenwoordiger laten erkennen?

Een deel van de regels vindt men hierover terug in het uitvoeringsKB van 6 augustus 2021. De buitenlandse tussenpersoon dient daarvoor een verzoek in te dienen bij het bevoegde kantoor (art. 240 7 ter KB/WDRT). In de FAQ van de administratie vindt men de coördinaten van deze bevoegde kantoren.

Dit verzoek gaat gepaard met een gedagtekende en ondertekende verklaring waarin de voorgestelde aansprakelijke vertegenwoordiger zich tegenover de Belgische Staat hoofdelijk verbindt om:

  • De taks te betalen die de niet in België opgerichte tussenpersoon verschuldigd zou zijn, en
  • Alle verplichtingen te vervullen waartoe een Belgische tussenpersoon gehouden is.

Zo is hij mee hoofdelijk gehouden met de buitenlandse tussenpersoon tot:

  • het opstellen van het overzicht over de situatie van de effectenrekening(en) die worden aangehouden door de titularis;
  • het overmaken van het overzicht aan de titularis(sen) uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op het einde van de referentieperiode;
  • het indienen van de aangifte en het betalen van de taks binnen de geldende termijn.

Om erkend te worden en te blijven, moet de aansprakelijke vertegenwoordiger:

  • bekwaam zijn om contracten aan te gaan;
  • in België gevestigd zijn en er een ondernemingsnummer hebben;
  • voldoende solvabel zijn om de verplichtingen te kunnen nakomen waartoe hij gehouden zal zijn vanaf de datum van zijn erkenning.

In principe gebeurt de kennisgeving van de erkenning of afwijzing binnen de acht dagen na de bevestiging van de ontvangst van het verzoek tot erkenning. Evenwel indien er binnen deze acht dagen nog documenten worden opgevraagd, dan dient deze kennisgeving van de al dan niet erkenning slechts gedaan te worden binnen de acht dagen na de ontvangst van die documenten.

De erkenning heeft uitwerking vanaf de derde werkdag volgend op de verzending van de kennisgeving van de erkenning aan de erkende aansprakelijke vertegenwoordiger.

Van zodra één of meerdere voorwaarden niet meer zijn vervuld, geeft de erkende aansprakelijke vertegenwoordiger daarvan kennis bij aangetekende zending aan het bevoegde kantoor.

In bepaalde situaties kan de erkenning ook ingetrokken worden.

3. Verdere vragen of begeleiding

Hiervoor kan u altijd contact opnemen met ons:

Dirk Coveliers - Counsel (dirk.coveliers@tiberghien.com)

Yannick Cools - Associate (yannick.cools@tiberghien.com)

Gepubliceerd in News

Vandaag, 8 oktober 2021, verscheen de langverwachte circulaire van de Centrale Administratie met preciseringen over de toepassing van de JTER (klik hier).

De wet op de nieuwe jaarlijkse taks op effectenrekeningen (JTER) werd reeds gepubliceerd op 25 februari 2021 en is sinds de dag nadien van toepassing.

De eerste referentieperiode voor de berekening van de gemiddelde belastbare grondslag liep reeds af op 30 september 2021 en de Belgische tussenpersonen, alsook de buitenlandse tussenpersonen die ermee gelijkgesteld worden doordat zij een aansprakelijk vertegenwoordiger hebben aangesteld, dienen dan binnen de maand (tegen uiterlijk 31 oktober 2021) een overzicht te bezorgen aan de titularissen van effectenrekeningen (art. 201/7 W.DRT.)

Deze administratieve verduidelijkingen komen dus rijkelijk laat. Zij laten aan de financiële tussenpersonen niet meer toe om de IT-programma’s eventueel aan te passen mochten er verschilpunten zijn tussen de visie van administratie en de interpretatie van de financiële sector. Vanuit de optiek van een behoorlijk bestuur van de administratie had deze FAQ naar onze mening beter veel eerder moeten verschijnen.

Want er zijn inderdaad een aantal opmerkelijke punten.

Zonder limitatief te zijn sommen wij er al drie op;

  1. Een bijzondere visie over de subrekening van een effectenrekening die gebruikt wordt voor geldmiddelen en/of deviezen.
  2. Een ruimere visie over de financiële instrumenten op een effectenrekening die tot de belastbare grondslag behoren.
  3. Een andere berekening van de waarde van beursgenoteerde afgeleide producten.

Hierna volgt wat uitleg hierbij.

1. Cash geld of deviezen aangehouden op een subrekening van de effectenrekening

Om te berekenen of de waarde van de effectenrekening al dan niet de grens van 1 miljoen euro overschrijdt, dient rekening gehouden te worden met “alle financiële instrumenten, zoals onder meer die bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en geldmiddelen, die worden aangehouden op een effectenrekening” (art. 201/3, 4° W.DRT.)

De vraag stelde zich wanneer de geldmiddelen al dan niet in aanmerking genomen moeten worden en meer bepaald wat met geldmiddelen aangehouden op een subrekening van de effectenrekening.

De Minister van Financiën heeft daarop in de parlementaire werkzaamheden gepreciseerd dat “de taks van toepassing is op de waarde van alle elementen die worden aangehouden op een effectenrekening, dat wil zeggen de totale waarde van alle soorten financiële instrumenten en het geldsaldo dat, per definitie, tijdelijk wordt aangehouden op een effectenrekening. Dergelijk geldsaldo zal in wezen tijdelijk en van voorbijgaande aard zijn en daarom zou de methode voor de berekening van de belastbare grondslag, de impact ervan in grote mate moeten verminderen.

Het is duidelijk dat de onderwerping aan de taks zich niet uitstrekt tot een geldrekening die gekoppeld is aan een effectenrekening, of tot een zogenaamde geldsubrekening die afzonderlijk werkt en die enkel met een effectenrekening wordt geïntegreerd in het kader van de rapportering aan klanten.”

Wat de minister juist bedoelde met die “afzonderlijke werking” was niet duidelijk.

In de FAQ van de Administratie wordt nu onder de nummers 13 en 34 verduidelijkt dat “die functionele autonomie met zich meebrengt dat ” alle verrichtingen die door middel van een zichtrekening kunnen worden verwezenlijkt, door middel van een subrekening kunnen worden gesteld.”

Met andere woorden: de subrekening moet de eigenschappen hebben van een betaalrekening om niet bijgevoegd te worden bij de effectenrekening.

De interpretatie van de administratie lijkt ons echter contra legem te zijn omdat de JTER enkel effectenrekeningen viseert, dit wil zeggen “rekening(en) waarop financiële instrumenten mogen worden gecrediteerd of gedebiteerd”.  Door te stellen dat een sub-rekening eveneens onder dat begrip valt, tenzij hij kan voldoen aan alle betaalverrichtingen die op een zichtrekening mogelijk zijn, verruimt zij de definitie van effectenrekening.  Deze verruimde opvatting lijkt juridisch gezien sterk voor betwisting vatbaar.

2. Een ruimere visie over de financiële instrumenten op een effectenrekening die tot de belastbare grondslag behoren

In de financiële sector gaat men ervan uit dat enkel verhandelbare financiële producten op effectenrekening in aanmerking genomen moeten worden voor de berekening van de JTER. Zij vindt dat de effectenrekening gedefinieerd moet worden vanuit haar functie in de effectenafwikkeling van ‘girale’ effecten. De belastbare financiële instrumenten zijn dan ook instrumenten die in dit systeem worden aangehouden. Enkel gedematerialiseerde of geïmmobiliseerde (t.t.z. fysieke effecten opgenomen in een CSD) effecten zijn ‘girale’ effecten. Zij steunt zich daarvoor op artikel 3 van de (EU) verordening nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014.

Bijgevolg vallen volgens haar niet onder de taks, de instrumenten die door hun inschrijving op een effectenrekening niet giraal geworden zijn, maar enkel ter informatie worden weergegeven op de effectenrekening, zoals de nominatieve effecten waarvan de eigendomstitel enkel blijkt uit de inschrijving in het nominatief register), OTC-contracten waarvan de rechten blijken uit het contract (en niet de inschrijving op de effectenrekening), louter informatief ingeschreven fysiek goud, …

De Centrale Administratie ziet dit echter ruimer. Volgens haar viseert de JTER het medium 'effectenrekening' ongeacht de aard van de instrumenten die erop worden aangehouden. Zo werd het begrip 'belastbare financiële instrumenten' volgens haar exemplatief geformuleerd, in plaats van exhaustief. (FAQ nr. 33)

De financiële instrumenten op naam of de contracten inzake afgeleide instrumenten op naam, worden volgens de Centrale Administratie eveneens geviseerd door de JTER, indien deze op een effectenrekening worden aangehouden.

Deze ruime interpretatie en toepassing van de taks op alle financiële instrumenten op een effectenrekening beantwoordt aan de bekommernis om niet te moeten justifiëren onder het gelijkheidsbeginsel waarom bepaalde effecten op een effectenrekening wel en andere niet onderworpen worden aan deze nieuwe taks.

3. Een andere berekening van de waarde van beursgenoteerde afgeleide producten

De wet van 17 februari 2021 tot invoering van een jaarlijkse taks op effectenrekeningen voorziet niet uitdrukkelijk in waarderingsregels van de financiële instrumenten op de effectenrekening.

Volgens de financiële sector kunnen dezelfde regels hernomen worden als degene die toegepast werden onder de eerste versie van de inmiddels afgeschafte TER.

De Centrale Administratie bevestigt deze zienswijze onder nummer 41 van haar FAQ.

Voor de waardering van de belastbare financiële instrumenten in het kader van de toepassing van de JTER, wordt een onderscheid gemaakt tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde financiële instrumenten:

De in aanmerking te nemen waarde op het referentietijdstip is de volgende:

a. voor beursgenoteerde financiële instrumenten: de slotkoers van het financieel instrument.

Wanneer er op één van de referentietijdstippen geen notering is, wordt de slotkoers bepaald op basis van de laatste beschikbare notering.

b. voor de niet-beursgenoteerde gemeenschappelijke beleggingsfondsen of beleggingsvennootschappen: de op het referentietijdstip laatst publiekelijk beschikbare netto-inventariswaarde.

c. voor de andere niet-beursgenoteerde financiële instrumenten:

  • de waarde waarvoor het instrument is opgenomen in het laatst beschikbare overzicht van de financiële instrumenten dat de financiële tussenpersoon aan de titularis moet toezenden. Het gaat om de driemaandelijkse staat die wordt opgesteld in overeenstemming met de informatieverplichting die rust op de tussenpersoon in het kader van de MiFID II reglementering (19);
  •  wanneer het financieel instrument niet is opgenomen in het in het eerste streepje bedoelde overzicht van de financiële instrumenten: de laatst publiekelijk beschikbare marktwaarde, of bij gebrek daaraan, de naar best vermogen geschatte waarde.

Voor het specifieke geval van beursgenoteerde afgeleide producten kan de waarde van die instrumenten op de referentietijdstippen positief of negatief zijn. En hiervoor is er een specifieke visie van de administratie terug te vinden in de FAQ. Deze laatste meent dat een negatieve waarde tot nul moet worden herleid, behalve indien de waarde van het product, zoals vastgesteld in de uitgiftevoorwaarden, negatief kan zijn op het ogenblik van de uitoefening van het recht of op de vervaldag.

Dit standpunt lijkt ons moeilijk verantwoordbaar indien we de vergelijking maken met bijvoorbeeld het aanhouden van dergelijke producten via een ICB, waar wél steeds rekening gehouden wordt met een negatieve waarde bij de berekening van de inventariswaarde van de aandelen van het fonds.

Voor verdere vragen hierover, aarzel niet om ons te contacteren:

Dirk Coveliers - Counsel (dirk.coveliers@tiberghien.com)

Yannick Cools - Associate (yannick.cools@tiberghien.com)

 

Gepubliceerd in News

Op 27 mei 2021 heeft het Hoogste Duitse fiscale rechtscollege (Bundesfinanzhof, hierna ook het Hof genoemd) twee arresten gepubliceerd van 1 december 2020 (nr. VIII R 21/17 en nr. VIII R 40/18) waarin het Hof uitspraak heeft gedaan over de taxatie van managementparticipaties in de private equity sfeer. Deze rechtspraak kan o.i. ook voor de Belgische praktijk van belang zijn. De beslissingen bevestigen enerzijds het standpunt van het Hof in zijn eerder arrest van 4 oktober 2016 (nr. IX R 43/15) dat de opbrengst uit de verkoop van een managementparticipatie (onder bepaalde voorwaarden) een meerwaarde op aandelen vormt en geen beroepsinkomen. Anderzijds doet het Hof voor de eerste maal een uitspraak over de taxatie van het rendement uit een disproportioneel aandelenbelang (zgn. sweet equity) dat managers aanhouden in het fonds/de onderneming waaraan zij de managementdiensten leveren.

Gepubliceerd in News

:: UPDATE - 09/06/2021 :: 

Het Hof van Cassatie heeft zich inmiddels tweemaal uitgesproken over de verrekening van een minimaal belastingkrediet voor dividenden van Franse oorsprong (Cass. 16 juni 2017 en 15 oktober 2020). Deze arresten en de problematiek dienaangaande werden reeds uitgebreid besproken in onze eerdere nieuwsbrieven.  Klik hier voor onze nieuwsbrief van 27 november 2020 en hier voor deze van 16 januari 2020.

Tot voor kort weigerde de belastingadministratie standvastig om zich te schikken naar de visie van het Hof. Inmiddels bevestigde de minister van Financiën in een antwoord op een parlementaire vraag dd. 27 januari 2021, dat de Administratie zich neerlegt bij de rechtspraak van het Hof, waarbij particuliere beleggers zich aldus zullen kunnen beroepen op de verrekening van het FBB over de belasting die wordt geheven op dividenden van Franse oorsprong. De minister bevestigde hierbij uitdrukkelijk dat de aangifte in de personenbelasting in het vak VII – inkomsten van kapitalen en roerende goederen, een rubriek F zal bevatten waarin specifiek de inkomsten worden vermeld waarop een bijzonder aanslagstelsel van toepassing is, bijvoorbeeld overeenkomstig specifieke bepalingen als voorzien in bepaalde internationale verdragen.

In de praktijk blijkt echter dat Adviseurs-Generaal in bepaalde gevallen voet bij stuk houden en de verrekening van het FBB weigeren, omdat zij van oordeel zijn dat de verrekening van het FBB niet kan worden toegestaan indien er toepassing wordt gemaakt van de bevrijdende roerende voorheffing (en waarin de Franse dividenden aldus niet op het aangifteformulier van de personenbelasting zijn vermeld). De minister van Financiën heeft zich echter niet expliciet uitgesproken over deze gevallen.

Deze weigering werd recent verworpen door het Hof van Beroep te Gent.

Inmiddels vernamen wij dat de Belgische Staat, voor een derde maal weliswaar, voornemens is om een cassatievoorziening in te stellen inzake deze problematiek. Wij vermoeden hierbij dat de voorziening zal worden toegespitst op toepassing van het FBB in gevallen waar er sprake is van bevrijdende roerende voorheffing.

Belastingplichtigen die met dit probleem worden geconfronteerd, kunnen het FBB voor Franse dividenden die zij in 2020 ontvangen hebben, laten verrekenen via hun aangifte PB voor aanslagjaar 2021.  Voor de dividenden ontvangen in 2019, kunnen zij de toepassing van het FBB nog vragen via een bezwaarschrift, althans indien de bezwaartermijn daarvoor nog niet verstreken is.  Voor de dividenden ontvangen voor het jaar 2019, kan getracht worden om het FBB nog te verkrijgen via een ambtshalve ontheffing, ofschoon de kans groot is dat de fiscus deze vraag zal verwerpen op grond van het feit dat het arrest van het Hof van Cassatie voor hem geen nieuw feit uitmaakt en er volgens hem ook geen sprake is van dubbele heffing.

Hiervoor zal een gerechtelijke procedure overwogen moeten worden.

Voor verdere informatie, lees ook het vervolgartikel over de recent gepubliceerde administratieve circulaire over de terugvorderingsmogelijkheden, alsook het artikel hierover op Investment Officer.

Voor verdere vragen, kan u zich richten tot de auteurs van deze publicatie.

Dirk Coveliers - Counsel (dirk.coveliers@tiberghien.com)

Olja Rudic - Associate (olja.rudic@tiberghien.com)

 

Gepubliceerd in News

Koen Van Duyse bespreekt in zijn columns voor het magazine Trends actuele fiscale onderwerpen met een kritische pen. 

 

'Beleggen bij zichzelf of bij de eigen familie kan, en dat met een onmiddellijke belastingvermindering van 20 procent. Dat leidt tot een rendement van 4 procent op jaarbasis. Wie gelooft in zijn eigen onderneming, en al zeker als hij weet dat er geen enkel risico op verlies is, aarzelt toch niet?' zegt Koen Van Duyse, partner van Tiberghien Advocaten.

In maart vorig jaar schreef ik over het effect van de lockdown op de belastbaarheid van bezoldigingen in een grensoverschrijdende context. Ik kon toen niet vermoeden dat ik meer dan één jaar later nog altijd over fiscale covidmaatregelen zou schrijven. Jammer genoeg blijft het actueel. Eerder deze maand werden opnieuw tijdelijke ondersteuningsmaatregelen genomen om negatieve financiële gevolgen van de pandemie op te vangen. Ook dit jaar valt een nieuwe fiscale koterij ons te beurt, weliswaar gelijkaardig als vorig jaar. Wie tussen 1 januari en 31 augustus van dit jaar geld ter beschikking stelt aan ondernemingen die hun omzet sterk hebben zien dalen, krijgt een belastingvermindering van 20 procent.

Kappers zitten werkloos te staren. De horeca kan hooguit via take-away de schone schijn wat ophouden. Professionele dansscholen zijn dan wel overgestapt naar onlinelessen, met beschadigde parketvloeren thuis tot gevolg, maar de omzet keldert. De lijst van ondernemers met omzetverlies is eindeloos. De overheidsschuld explodeert, maar de berg spaargeld bij de burgers zwelt aan. Omdat de overheid nog nauwelijks ruimte heeft, mobiliseert zij u, in ruil voor een belastingvoordeel.
 

Als u in de eerste acht maanden van dit jaar het kapitaal verhoogt van een vennootschap met een omzetverlies van minstens 30 procent in de periode van 2 november 2020 tot 31 december 2020 in vergelijking met dezelfde periode in 2019, krijgt u een belastingvermindering van 20 procent. De vennootschap moet klein zijn: niet meer dan vijftig werknemers, een omzet lager dan 9 miljoen euro en een balanstotaal van minder dan 4,5 miljoen euro. Het mag ook niet gaan om een vennootschap die hoofdzakelijk belegt in onroerend goed of die voornamelijk management- of bestuurdersactiviteiten uitvoert. Noteer dat u ook mag beleggen in een vennootschap in een ander land van de Europese Unie. Dus Sven Ornelis, spreek eens met uw lievelingsrestaurant in Barcelona en suggereer dat u mee kan participeren. De Belgische schatkist zal u voor 20 procent financieren.

Er zijn wel kwantitatieve grenzen. De vennootschap mag niet voor meer dan 250.000 euro ondersteund worden. En de inbrenger kan niet meer dan 100.000 euro als kapitaal inbrengen. De belastingvermindering kan dus maximaal 20.000 euro bedragen. Het ingebracht geld mag gedurende zestig maanden niet gebruikt worden om dividenden uit keren, het kapitaal te verminderen, voor het aankopen van aandelen of voor het geven van leningen. Met andere woorden, het geld moet dienen voor reële ondernemingsactiviteiten.
 
Er wordt van de belastingplichtige verwacht dat hij of zij de aandelen die men in ruil voor de kapitaalverhoging heeft gekregen vijf jaar lang in bezit houdt. Dus niet verkopen en niet wegschenken. Enkel bij overlijden vervalt dit. Op dat moment kunnen de erfgenamen er vrij over beschikken. Indien de aandelen toch zouden worden vervreemd, zal er voor dat jaar een vermeerdering van de belasting zijn ten belope van één zestigste van de belastingvermindering vermenigvuldigd met het aantal maanden die nog moeten lopen om de zestig maanden vol te maken.
 

Niets belet dat de eigenaar van de vennootschap zelf of de bedrijfsleider ervan de investering doet. Ook voor echtgenoten of kinderen van de ondernemer is er geen beletsel. Beleggen bij zichzelf of bij de eigen familie kan dus en dat met een onmiddellijke belastingvermindering van 20 procent. Dat leidt dus tot een rendement van 4 procent op jaarbasis. Wie gelooft in zijn eigen onderneming, en al zeker als hij weet dat er geen enkel risico op verlies is, aarzelt toch niet? Wees ervan overtuigd, er zal vooral in veilige, levensvatbare bedrijven worden geïnvesteerd.

En trouwens, mijn voortdurende oproep om bij iedere nieuwe fiscale koterij er tegelijk twee nutteloze af te schaffen, valt ook nu weer op een koude steen.
 

Dit artikel verscheen op 20/04/2021 voor Trends Money Talk. U kan het bronbestand hier raadplegen.

Gepubliceerd in Publications

Koen Van Duyse bespreekt in zijn columns voor het magazine Trends actuele fiscale onderwerpen met een kritische pen. 

 

'Als u bij de gelukkigen bent bij wie de bank komt aankloppen met negatieve intresten, waarom zou u dan met het overschot op uw bankrekening geen vrijwillige voorafbetaling doen? U leent weliswaar renteloos uit aan de staat, maar de Bank van de Staat vraagt u ook geen negatieve rente.' Dat zegt Koen Van Duyse, partner van Tiberghien Advocaten.

Gepubliceerd in Publications

De ‘DBI-BEVEK’ kent nog altijd veel belangstelling omdat het een fiscaal interessant beleggingsproduct is voor vennootschappen. Steeds vaker wordt er ook zo’n fonds gelanceerd voor Belgische vaste inrichtingen van buitenlandse banken om zich zo ook beter te manifesteren op de Belgische markt van de KMO’s en hun bedrijfsleiders.

Het komt erop aan dat het fonds zoveel mogelijk belegt in ‘goede aandelen’ die recht geven op DBI-aftrek. In die optiek is het aangewezen om te beleggen in beursgenoteerde aandelen.

Sommige van de beurzen zijn echter niet gemakkelijk toegankelijk, zelfs niet voor een DBI-fonds. Wij denken hier bijvoorbeeld aan de beurzen van Zuid-Korea, India, Taiwan,….

Via American Depositary Receipts (ADR) en Global Depositary Receipts (GDR) kan het fonds ook (indirect) investeren in interessante hoogtechnologische bedrijven waarvan de aandelen zelf genoteerd staan op deze minder toegankelijke beurzen, waaronder bijvoorbeeld Samsung Electronics (Zuid-Korea), Infosys (India), Taiwan Semiconductor (Taiwan) en dit zonder afstraffing van de DBI-gerechtigde inkomsten. 

Recente rulings bevestigen dit principe, alsook de voorwaarden die in acht genomen moeten worden voor de transparantie naar het onderliggend aandeel en het behoud van recht op DBI-aftrek op de inkomsten en meerwaarden daarvan.

De rulingcommissie levert hierover geen algemene rulings maar wel beslissingen met betrekking tot bij ISINcode gepreciseerde effecten. Dit veronderstelt telkens een analyse en aanvraag op maat.

Gepubliceerd in Publications
Pagina 1 van 3
Tiberghien Brussels

Tour & Taxis

Havenlaan|Avenue du Port 86C B.419
BE-1000 Brussels

T +32 2 773 40 00

F +32 2 773 40 55

info@tiberghien.com

Tiberghien Antwerp

Grotesteenweg 214 B.4
BE-2600 Antwerp

T +32 3 443 20 00

F +32 3 443 20 20

info@tiberghien.com

Tiberghien Ghent

Esplanade Oscar Van de Voorde 1
BE-9000 Gent

T +32 9 216 18 00

info@tiberghien.com

Tiberghien Hasselt

Torenplein 7 B13.1
BE-3500 Hasselt

T +32 11 57 00 13

info@tiberghien.com

Tiberghien Luxembourg

23, Boulevard Joseph II
LU-1840 Luxembourg

T +352 27 47 51 11

F +352 28 66 96 58

info@tiberghien.com