Advocaten / Avocats / Lawyers

Home>Tiberghien - Family mediation and litigation

Toon items op tag: Family mediation and litigation

De wet voorziet niet uitdrukkelijk in een onderhoudsuitkering voor (ex-)wettelijk samenwonenden

Het hof van beroep te Antwerpen kende in een arrest van 14 maart 2017 een persoonlijk onderhoudsgeld toe aan een ex-partner na de beëindiging van de wettelijke samenwoning op grond van de hulpplicht. Het Hof van Cassatie vernietigde deze beslissing in een recent arrest van 16 december 2021. Het hoogste Hof bevestigde dat de rechter, na de beëindiging van de wettelijke samenwoning, geen dringende en voorlopige maatregel, zoals de toekenning van een onderhoudsbijdrage, kan opleggen die gesteund is op een hulpplicht.

Gepubliceerd in News
woensdag, 22 december 2021 13:51

Fiscaal co-ouderschap, een (verplicht) automatisme?

Bij een echtscheiding is het op vandaag een veel voorkomende regeling om de zorg en het verblijf voor de kinderen te delen, ook (verblijfs)co-ouderschap genaamd. Het verblijf van de kinderen zal dan gelijkmatig tussen de ouders verdeeld worden, zodanig dat het kind alternerend bij elk van de ouders gedurende gelijke periodes zal inwonen. Wanneer beide ouders met deze gelijke verblijfsregeling voor hun kinderen akkoord gaan in een geregistreerde of een door de rechter gehomologeerde overeenkomst, hebben zij eveneens de keuze voor een fiscaal co-ouderschap. Op grond van dit fiscaal co-ouderschap zal het belastingvoordeel van de toeslagen op de belastingvrije som aan iedere ouder voor de helft toekomen. Het fiscaal co-ouderschap is in dat geval een keuzemogelijkheid waarvan de ouders kunnen afwijken.

Wanneer dit (feitelijk) verblijfsco-ouderschap wordt opgelegd op grond van een rechterlijke beslissing houdt dit automatisch het fiscaal co-ouderschap in. Dit althans volgens de vaststaande rechtspraak zoals recent nogmaals bevestigd door het hof van beroep te Antwerpen in zijn arrest van 2 april 2019. Het Hof van Cassatie bepaalt nu in zijn arrest van 17 februari 2020 dat dit fiscaal co-ouderschap geen verplicht automatisme inhoudt, maar slechts een mogelijkheid is die aan de betrokken ouders geboden wordt zodra aan de wettelijke voorwaarden van artikel 132bis WIB 1992 is voldaan. Ook indien de gelijke verblijfsregeling wordt vastgelegd bij rechterlijke beslissing, moet de rechter van dit fiscaal co-ouderschap dus kunnen afwijken in functie van het economisch draagvermogen van de ouders.

Lees het vervolg van deze publicatie die verscheen in Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 608 hier

Gepubliceerd in Publications

Het gebeurt vaak: ouders, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, schenken samen gemeenschappelijke goederen aan hun kinderen. Nochtans heerst er rechtsonzekerheid over de erfrechtelijke verrekening van zulke schenkingen door inbreng of inkorting, indien de echtgenotenschenkers een beding van ongelijke verdeling van hun huwgemeenschap hebben opgenomen in hun huwelijkscontract. Inbreng geschiedt alleen in de nalatenschap van de schenker, maar deze regel is niet altijd eenvoudig toe te passen wanneer het een schenking betreft, uitgaande van twee echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel.

Lees de volledige publicatie van Dominique De Bie en Laura Goossens hier, die verscheen in Bericht aan het notariaat 2021/1.

Gepubliceerd in Publications
dinsdag, 22 juni 2021 13:26

Fiscaliteit van (ex-)partners en kinderen

Enkele aandachtspunten voor echtgenoten, wettelijk samenwonenden en gescheiden ouders

  • U bent gescheiden of bent momenteel verwikkeld in een echtscheiding en u vraagt zich af hoe u wordt belast en wie kan genieten van de belastingvrije som voor kinderen ten laste?
  • U heeft gehoord over fiscaal co-ouderschap en vraagt zich af wat dit inhoudt en wat de voor- en nadelen zijn?
  • U ontvangt onderhoudsbijdragen van uw ex-echtgeno(o)t(e) en vraagt zich af hoe dit inkomen wordt belast, of betaalt u onderhoudsbijdragen en vraagt zich af of deze betalingen fiscaal aftrekbaar zijn?
  • Uw kind ontvangt onderhoudsbijdragen en u vraagt zich af of hij of zij fiscaal nog steeds als ten laste beschouwd kan worden en of dat hij of zij een belastingaangifte moet indienen?
  • U bent gescheiden en u vraagt zich af of u aangesproken kan worden voor de belastingschulden van uw ex-echtgeno(o)t(e) of voormalige wettelijk samenwonende partner?

Hier vindt u een eerste antwoord op al deze vragen, en op andere vragen die veel ouders, ex-partners of ex-echtgenoten zich stellen.

De vermelde bedragen hebben betrekking op het aanslagjaar 2021 (inkomsten van 2020) en 2022 (inkomsten van 2021).

 

Gepubliceerd in News

In een arrest van 7 december 20202 oordeelde het Hof van Cassatie dat wanneer tijdens het huwelijk door de echtgenoten gemeenschapsgoederen werden geschonken, de erfrechtelijke verrekening van de schenkingen integraal moet plaatsvinden in de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot, althans voor zover de gehele gemeenschap toekomt aan de langstlevende op grond van een verblijvingsbeding.

Klik hier voor de analyse van Laura Goossens (laura.goossens@tiberghien.com). Een artikel dat verscheen in Vermogensplanning in de praktijk, 2021/1.

Gepubliceerd in Publications

Hoe belast België de buitenlandse goederen van zijn onderdanen op het vlak van schenkings- en successierechten1?

Voor wat betreft de successierechten, belast België in principe het wereldwijde vermogen van een overleden Belgisch rijksinwoner.

Teneinde situaties van dubbele belasting in de successierechten te voorkomen, heeft België slechts twee internationale verdragen afgesloten, één met Frankrijk en één met Zweden.

Ongeacht het al dan niet bestaan van een belastingverdrag inzake successierechten, staan de drie gewesten van ons land toe dat er in beperkte mate een verrekening gebeurt van buitenlandse successierechten. Wanneer namelijk de nalatenschap van een rijksinwoner  buitenlands onroerend goed bevat dat aanleiding geeft tot heffing van successierecht in het land van de ligging van dat onroerend goed, dan zullen de in België opvorderbare successierechten verminderd worden met het bedrag van de in het buitenland geheven belasting.

Om deze vermindering te bekomen, heeft men twee bewijsstukken nodig: een gedateerd betalingsbewijs van de in het buitenland betaalde rechten alsmede een door de bevoegde buitenlandse autoriteit voor eensluidend verklaard afschrift van de aangifte die zij hebben ontvangen en hun berekening van de buitenlandse belasting. Deze bewijsstukken dienen voorgelegd te worden aan het bevoegde personeelslid van de fiscale administratie bij wie de aangifte van nalatenschap wordt ingediend vóór het verstrijken van de betaaldag van de in België verschuldigde rechten. Indien deze bewijsstukken niet tijdig beschikbaar zijn, kunnen de Belgische successierechten worden teruggevorderd binnen de twee jaar na de betaling ervan.

Deze vermindering, voorzien door de Belgische interne wetgeving, wordt alleen toegekend voor (rechtstreeks) aangehouden buitenlandse onroerende goederen en niet voor buitenlandse roerende goederen, zoals bijvoorbeeld aandelen in buitenlandse vastgoedvennootschappen. Bij gebreke aan een belastingverdrag inzake successierechten kunnen deze activa dus aan een dubbele belasting worden onderworpen. Is dit niet discriminerend? Deze vraag werd bevestigend beantwoord in een arrest dat het Grondwettelijk Hof op 3 juni heeft gewezen (nr. 2021/080) naar aanleiding van een prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk Hof is inderdaad van oordeel dat het discriminerend is dat de in België verschuldigde successierechten niet kunnen worden verminderd met het bedrag van de buitenlandse successierechten geheven op eventuele buitenlandse roerende goederen.

Vraag is hoe de regionale wetgevers zullen reageren op voormelde rechtspraak. Intussen zullen erfgenamen die zich in een dergelijke situatie van dubbele taxatie bevinden argumenten kunnen putten uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.

Ook op het vlak van schenkingsrechten, moet een onderscheid worden gemaakt tussen buitenlandse onroerende goederen en buitenlandse roerende goederen die worden aangehouden door Belgische rijksinwoners.

  • Met betrekking tot een buitenlands onroerend goed, zal de schenking ervan voor de notaris van de ligging van het goed, in België geen aanleiding geven tot het heffen van schenkingsrechten, noch van successierechten, zelfs in geval van overlijden van de schenker binnen een termijn van 3 jaar na de schenking;
  • In geval van schenking van buitenlandse roerende goederen voor een Belgische of buitenlandse notaris (zoals aandelen van een buitenlandse vastgoedvennootschap of liquiditeiten die zich op een buitenlandse bankrekening bevinden), zullen Belgische schenkingsrechten verschuldigd zijn. Sinds 15 december 2020 is het immers verplicht om ook schenkingsakten verleden voor buitenlandse notarissen, in België te registreren, hetgeen aanleiding geeft tot de heffing van Belgische schenkingsrechten (tarief van 3% of 3,3% in rechte lijn naargelang het gewest).

Indien de staat van ligging van deze roerende goederen deze schenking ook zou belasten, bestaat het risico van dubbele belasting. België heeft geen verdrag gesloten ter voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot schenkingsrechten en het Belgische interne recht voorziet op vandaag niet in een "belastingkrediet" om een dergelijke situatie te verhelpen.

Wij kunnen de gewestelijke wetgevers dan ook alleen maar aanmoedigen om hun regelgeving in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof inzake successierechten en, bij analogie, inzake schenkingsrechten.

Alain Van Geel - Partner (alain.vangeel@tiberghien.com)

Emilie Van Goidsenhoven - Partner (emilie.vangoidsenhoven@tiberghien.com)

Elisabeth De Nolf - Senior Associate (elisabeth.denolf@tiberghien.com)

Olivia Herbert - Associate (olivia.herbert@tiberghien.com)


 1“schenkbelasting” en “erfbelasting” genoemd in het Vlaamse Gewest

Gepubliceerd in News

Het gebeurt vaak: ouders, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, schenken samen gemeenschappelijke goederen aan hun kinderen. Dient in de nalatenschappen van beide echtgenoten telkens de helft van de schenking te worden verrekend, of is de verrekening afhankelijk van de bepalingen van hun huwelijkscontract?

De wet is hieromtrent niet duidelijk. De rechtspraak en rechtsleer zijn historisch verdeeld over deze kwestie. De klassieke visie1 ter zake neemt aan dat wanneer echtgenoten samen een gemeenschapsgoed schenken, ze elk een schenking doen van de helft ervan, en aanrekening van deze schenking in principe voor de helft in de nalatenschap van elk van beide echtgenoten dient te gebeuren. Een meer recente strekking stelt dat de schenking van gemeenschappelijke goederen erfrechtelijk moet worden verrekend volgens de verdeelsleutel van de huwelijksgemeenschap.

Het Hof van Cassatie nam recent standpunt in een arrest van 7 december 2020. Het is volgens het Hof niet correct om een schenking van gemeenschapsgoederen voor de helft te verrekenen in de nalatenschap van elk van de echtgenoten-schenkers ongeacht de verdeelsleutel van de huwelijksgemeenschap. Het huwelijkscontract is met andere woorden determinerend. Wanneer de huwelijksgemeenschap ingevolge een zogenaamd verblijvingsbeding in haar totaliteit toekomt aan de langstlevende echtgenoot, dient de erfrechtelijke verrekening van de schenking door inbreng of inkorting enkel te gebeuren in de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot.

De gevolgen van deze cassatierechtspraak voor de praktijk en de advisering ter zake zijn belangrijk.

Zo staat vast dat wanneer een echtpaar samen gemeenschappelijke goederen schenkt aan hun kinderen en ten tijde van de schenking een keuzebeding was opgenomen in hun huwelijkscontract van gemeenschap van goederen, en de langstlevende ervoor opteert om zich de hele gemeenschap te laten toekomen, de schenkingen enkel ter sprake zullen komen in de nalatenschap van de langstlevende van de schenkers.

Maar wat nu als na de schenking van gemeenschapsgoederen een dergelijk beding aan het huwelijkscontract wordt toegevoegd op grond waarvan de hele huwgemeenschap aan de langstlevende van de schenkers moet toekomen?  Moeten de principes van het arrest ook dan worden toegepast? Kunnen ouders dan de rechten van hun begiftigde kinderen aanpassen na de schenking, door een wijziging door te voeren in hun huwelijkscontract? Een en ander is nog niet volledig uitgeklaard. Een voorzichtig adviseur zal de ouders en kinderen hier toch op moeten wijzen.

Stel, Pierre en Marie schenken de aandelen van hun onderneming in volle eigendom aan hun twee zonen, beiden actief in het bedrijf. Hun dochter krijgt een onroerend goed van gelijke waarde in volle eigendom geschonken van haar ouders. Het huwelijkscontract van Pierre en Marie bevat een keuzebeding op grond waarvan de langstlevende van hen beiden kan kiezen welke goederen hij of zij uit de gemeenschap wil ontvangen wanneer een van hen overlijdt. Marie wordt ziek en sterft. Pierre trekt op grond van het huwelijkscontract alle gemeenschappelijke roerende goederen naar zich toe. De schenkingen van de aandelen zullen dan, in de logica van het Hof, enkel te verrekenen zijn in de nalatenschap van Pierre, en niet in die van Marie. De dochter zal haar schenking van onroerend goed wel voor de helft moeten verrekenen in de nalatenschap van elk van haar ouders. Bij het overlijden van haar moeder, Marie, zal ze mogelijks een opleg moeten betalen aan haar broers, die hun schenking enkel ter sprake moeten brengen in de nalatenschap van hun vader Pierre. Bij diens overlijden, zullen de twee zonen mogelijks een opleg moeten betalen aan hun zus. Bovendien moeten zij langer interest betalen op de volledige waarde van hun schenking, terwijl hun zus slechts intrest moeten betalen op 50% van haar schenking tot bij het overlijden van haar moeder, en op 50% tot bij het overlijden van haar vader.

Was het nochtans niet de bedoeling van Pierre en Marie om hun kinderen gelijk te bevoordelen, en ongelijkheden via de betaling van een opleg en intrest net te vermijden? De recente cassatierechtspraak noopt alleszins tot alertheid.

Remediëren kan evenwel onzes inziens. In het huwelijkscontract kan bijvoorbeeld worden verduidelijkt dat het beding van ongelijke verdeling van de huwgemeenschap slechts betrekking zou mogen hebben op de gemeenschap zoals deze na vereffening zal zijn samengesteld, dus exclusief de bij leven weggeschonken goederen. Mogelijks zullen ook de (globale) erfovereenkomsten waarin afstand wordt gedaan van de vordering tot (inbreng en) inkorting aan belang winnen, aangezien zij de geschetste inbreng- en inkortingsproblematiek kunnen neutraliseren.

Zijn er fiscale gevolgen aan deze nieuwe benadering?

Goederen waarover de erflater kosteloos beschikte gedurende drie jaar voor zijn overlijden worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen werd aan schenkbelasting2. Men zou ervan mogen uitgaan dat ook de fiscus het standpunt dat het Hof van Cassatie innam, zal honoreren, zodat de driejaarstermijn enkel zal worden bekeken bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot-schenker aan wie het gemeenschappelijk vermogen waaruit werd geschonken verbleef. Dit is evenwel af te wachten. 

De volledige uiteenzetting die verscheen in Bericht aan het Notariaat (2021-1) kan u hier lezen. 

Dominique De Bie - Counsel (dominique.debie@tiberghien.com)

Laura Goossens - Associate (laura.goossens@tiberghien.com)


 Zie bijv. Brussel 30 juni 1965, Pas. 1966, II, 204; H. De Page, Traité de droit civil, tome X, 512 nr. 497; H. Du Faux, “Aanrekening van een geschonken gemeenschappelijk goed op de nalatenschap van welke ouder?”, in L. Weyts (ed.), De schenkingsakten, Recyclagedagen 1981 van de Federatie der Belgische Notarissen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1982, 38; J. Verstraete, “Schenking van gemeenschappelijke goederen ingevolge verblijvingsbedingen, contractuele erfstellingen, inbreng en inkortingsregels”, T. Not, 2001, p. 199 e.v.

2 Artikel 2.7.1.0.5. VCF.

Gepubliceerd in News

De wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid verankerde de buitengerechtelijke bescherming (zgn. “zorgvolmacht”) in het Burgerlijk Wetboek met ingang van 1 september 2014. De wetgever beoogde met deze omkadering rechtszekerheid te creëren, misbruiken door lasthebbers zoveel als mogelijk te voorkomen, de burger te sensibiliseren en aan te zetten tot zelfbeschikking, aan het sociale netwerk een grotere rol toe te bedelen en de werklast voor de vrederechters te verminderen.

Het aantal geregistreerde zorgvolmachten neemt jaar na jaar toe. Inmiddels zijn er meer dan 150.000. Ondertussen duiken de eerste problemen bij de uitvoering op. Sommige vrederechters stellen zich zelfs openlijk de vraag waaruit de bescherming bestaatBereikt de wet zijn doel? Wat zijn de ervaringen in de praktijk? Waarop moet worden gelet? Welke verbeteringen zijn mogelijk? Op deze vragen hebben de studenten van de eerste master rechten van de Universiteit Hasselt een antwoord geformuleerd op basis van 27 diepte-interviews afgenomen van notarissen, vrederechters, middenveldorganisaties, OCMW’s, advocaten en financiële instellingen in Limburg. Deze gegevens werden aangevuld met een analyse van de gepubliceerde rechtspraak en de beschikbare cijfergegevens uit het Centraal Register voor Lastgevingen en het Centraal Register van Verklaringen.

De resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd tijdens dit webinar. Vervolgens wordt het woord gegeven aan de betrokken actoren (notariaat, vrederechters, vermogensplanners, financiële instellingen, welzijnssector en zorgsector) die telkens hun eigen ervaringen, aandachtspunten, rol en een korte reactie op de voorstellen opgenomen in het onderzoek met het publiek zullen delen. Het geheel wordt afgerond met de vraag of België iets kan leren van andere Europese rechtstelsels en een debat tussen de sprekers.

Gepubliceerd in Events

De Vlaamse Regering kondigde in haar Regeerakkoord 2019-2024 reeds aan belangrijke belastinghervormingen door te voeren. Dit voornemen is nu geconcretiseerd in een voorontwerp van decreet dat op 18 september 2020 door de Vlaamse Ministerraad goedgekeurd werd. De wijzigingen treden normaal in werking op 1 juli 2021.

 

Lees de volledige analyse van het (voorlopige) decreet hier. Een artikel dat verscheen in de Nieuwsbrief Notariaat, 2020-13

Gepubliceerd in Publications

- Grondwettelijk Hof nr. 91/2020, 18 juni 2020 -

Aan het Grondwettelijk Hof werd de vraag voorgelegd of artikel 2.7.3.2.5. van de VCF, het vroegere artikel 108 W.Succ., wel grondwettig was. In de zaak ten gronde was een roerend vermogen van ongeveer € 229 000 aangegeven, en een onroerend eigen vermogenvan € 225 000. De Vlaamse Belastingdienst verhoogde het actief tot bijna 1,1 miljoen euro, d.w.z. een verhoging met € 536 000, wegens ‘verdwenen activa’. Na het indienen van een bezwaarschrift werd wel aanvaard dat voor een deel van de goederen het tegenbewijs geleverd was, en werden de aanslagen aangepast. Er worden in het arrest niet gezegd welk gedeelte aanvaard werd.

 

Lees hier de volledige analyse van het arrest door Rik Deblauwe.  

Gepubliceerd in Publications
Pagina 1 van 5
Tiberghien Brussels

Tour & Taxis

Havenlaan|Avenue du Port 86C B.419
BE-1000 Brussels

T +32 2 773 40 00

F +32 2 773 40 55

info@tiberghien.com

Tiberghien Antwerp

Grotesteenweg 214 B.4
BE-2600 Antwerp

T +32 3 443 20 00

F +32 3 443 20 20

info@tiberghien.com

Tiberghien Ghent

Esplanade Oscar Van de Voorde 1
BE-9000 Gent

T +32 9 216 18 00

info@tiberghien.com

Tiberghien Hasselt

Torenplein 7 B13.1
BE-3500 Hasselt

T +32 11 57 00 13

info@tiberghien.com

Tiberghien Luxembourg

23, Boulevard Joseph II
LU-1840 Luxembourg

T +352 27 47 51 11

F +352 28 66 96 58

info@tiberghien.com