Zowel Belgische als buitenlandse ICB’s worden voor de rechten van deelneming die zij in België plaatsen, onderworpen aan de Belgische abonnementstaks. Meer specifiek is de taks verschuldigd op het “totaal van de in België netto uitstaande bedragen per 31 december”. De uitbreiding van het toepassingsgebied van de abonnementstaks naar buitenlandse ICB’s gebeurde in 2004. Sindsdien kunnen buitenlandse ICB’s geconfronteerd worden met een dubbele belastingheffing daar zij ook in hun woonstaat aan een gelijkaardige heffing onderworpen kunnen worden – en dit op hun wereldwijde vermogen. Dit is o.a. het geval voor Luxemburgse SICAV’s die in Luxemburg onderworpen worden aan een abonnementstaks op het totale bedrag van hun netto-actief – en dus ook op de in België uitstaande bedragen. Hierdoor rijst de vraag of België de abonnementstaks wel mag heffen in hoofde van buitenlandse ICB’s, en in het bijzonder Luxemburgse SICAV’s.
In een recent arrest van 5 november 2024 (2023/AR/761) heeft ook het hof van beroep te Gent zich over deze vraag gebogen, in een zaak die haar was toegewezen na een uitspraak van het Hof van Cassatie (dat echter negatief voor de belastingplichtige had geoordeeld). In haar arrest oordeelde het hof dat de abonnementstaks kwalificeert als een “belasting naar het vermogen” onder het Belgisch-Luxemburgs DBV. Hieruit volgt dat België Luxemburgse SICAV’s niet kan onderwerpen aan de Belgische abonnementstaks.
Rechtspraak Hof van Cassatie
Dit standpunt is ondertussen vaste rechtspraak van het hof van beroep te Brussel (o.a. Brussel 29 november 2018 (2012/AR/906) en Brussel 25 april 2023 (vier arresten, o.m. 2017/AF/174)). Het Hof van Cassatie heeft in 2022 echter twee arresten van het Brusselse hof – weliswaar telkens op basis van een andere, tegenstrijdige redenering - verbroken. In haar eerste arrest (Franstalige kamer) oordeelde het Hof van Cassatie dat de abonnementstaks géén vermogensbelasting is. In haar tweede arrest (Nederlandstalige kamer) oordeelde het Hof dat de abonnementstaks wél een vermogensbelasting is maar niet valt onder de in artikel 2, §3 van het Belgisch-Luxemburgs DBV limitatief opgesomde belastingen, noch er gelijk of in wezen gelijksoortig aan is (art. 2, §4 van het DBV). Daardoor was de bescherming van het DBV niet van toepassing. Het Hof oordeelde dat de abonnementstaks echter wel kwalificeert als “een belasting naar het vermogen” onder het DBV met Nederland (2001) waar artikel 2, §3 geen limitatief karakter heeft. Volgens het Hof van Cassatie mag België de abonnementstaks bijgevolg wél heffen ten aanzien van een Luxemburgse SICAV maar niet ten aanzien van Nederlandse beleggingsinstellingen. Dit laatste arrest werd deels doorverwezen naar het hof van beroep te Gent voor een uitspraak ten gronde.
Hof van beroep te Gent: de abonnementstaks is een vermogensbelasting onder het DBV met Luxemburg
Het Gentse hof haalt eerst aan dat zij zich dient te voegen naar de uitspraak van het Hof van Cassatie voor wat betreft de definitief beslechte rechtspunten. Dit betekent dat het Gentse hof zich niet meer kan uitspreken over de vraag of artikel 2, §3 van het België-Luxemburg DBV een limitatief karakter heeft, noch of de abonnementstaks “gelijk of in wezen gelijksoortig is” aan de belastingen opgesomd in de limitatieve lijst van artikel 2, §3 van dit verdrag. Het Hof van Cassatie heeft immers reeds definitief beslecht dat de abonnementstaks niet valt onder de in voormeld artikel 2, §3 limitatief opgesomde belastingen en er ook niet gelijk of in wezen gelijksoortig aan is.
Het Gents hof verklaart zich daarentegen wel bevoegd om te oordelen over de vraag of de abonnementstaks een “belasting naar het vermogen” is in de zin van artikel 2, §§1-2 van het DBV daar het Hof van Cassatie zich hier niet over heeft uitgesproken.
Het Gentse hof stelt dat artikel 2, §1 van het DBV het algemeen materieel toepassingsgebied van het verdrag bepaalt, namelijk “belastingen naar het inkomen en naar het vermogen”. Terwijl artikel 2, §3 van het DBV uitsluitend alle belastingen opsomt die van toepassing zijn op het ogenblik van de ondertekening van het verdrag. Verwijzend naar de OESO-Commentaar op artikel 2, oordeelt het Gentse hof dat §3 het materieel toepassingsgebied van het DBV - zoals bepaald onder §1 - niet beperkt. Artikel 2, §§1-2 van het DBV zouden immers overbodig zijn indien het materieel toepassingsgebied van het verdrag beperkt zou worden tot de limitatieve opsomming in artikel 2, §3.
Aangezien de abonnementstaks (in de ter betwisting staande vorm) nog niet in voege was op het moment van de ondertekening van het DBV (1970), noch van het avenant van 11 december 2002, onderzoekt het Gentse hof of de abonnementstaks onder het materieel toepassingsgebied valt van het DBV. In dit kader, beklemtoont het hof dat artikel 2,§2 van het DBV voorziet in een autonome, algemene definitie van een “belasting naar het vermogen”, namelijk een belasting die wordt geheven naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het vermogen. Indien de abonnementstaks kwalificeert als een “belasting naar het vermogen” onder deze definitie, valt zij bijgevolg onder het materieel toepassingsgebied van het DBV en heeft België geen heffingsbevoegdheid ten aanzien van een Luxemburgse inwoner.
Het Gentse hof verwijst naar het arrest van het Hof van Cassatie waarin geoordeeld wordt dat de abonnementstaks een “belasting naar het vermogen” is onder het België-Nederland DBV. Dit DBV heeft een quasi identieke definitie van het begrip “belasting naar het vermogen” als het België-Luxemburg DBV. Hieruit volgt dat indien de abonnementstaks een “belasting naar het vermogen” is onder het België-Nederland DBV, dit ook geldt onder het België-Luxemburg DBV. Vervolgens gaat het hof nog verder in op de kwalificatie van de abonnementstaks als “vermogensbelasting”.
Kortom, het hof van beroep te Gent besluit dat de abonnementstaks een “belasting naar het vermogen” is zoals gedefinieerd in artikel 2, §§1-2 van het België-Luxemburg DBV. Luxemburgse SICAV’s kunnen zich bijgevolg op het DBV beroepen om zich te vrijwaren van de Belgische abonnementstaks daar enkel Luxemburg haar inwoners mag onderwerpen aan een vermogensbelasting onder artikel 22, §4 DBV.
Rechtspraak blijft verdeeld
Er dient opgemerkt te worden dat het hof van beroep te Luik – waarnaar het arrest van de Franstalige kamer van het Hof van Cassatie verwezen werd – negatief geoordeeld heeft voor de belastingplichtige. Het Luikse hof oordeelde dat de abonnementstaks géén vermogensbelasting is daar de belastbare grondslag niet het vermogen van de ICB’s zou treffen maar wel de uitstaande bedragen van het openbaar spaarwezen die zij in België hebben kunnen aantrekken en die zij uitsluitend in het belang van de deelnemers beheren. De taal waarin een procedure aangaande de abonnementstaks gestart wordt, kan bijgevolg een cruciale impact hebben op de uitkomst.
Conclusie
Ondanks het negatieve arrest van het Hof van Cassatie, treedt het Gentse hof van beroep de vaste rechtspraak van het hof van beroep te Brussel bij door te oordelen dat België de abonnementstaks niet kan heffen onder het België-Luxemburg DBV.
De administratie heeft inmiddels een voorziening in Cassatie ingediend tegen de vier Brusselse arresten van 25 april 2023. Het valt af te wachten hoe Het Hof van Cassatie over deze voorzieningen zal oordelen en of er hierdoor een einde zal komen aan een saga die al een 2-tal decennia duurt.
Gelet op de positieve rechtspraak van de Nederlandstalige hoven van beroep raden we nog steeds aan om een verzoek tot teruggave van de abonnementstaks in te dienen om zo de terugbetaling van de taks te vrijwaren.
Men noteren dat deze discussie over de verdragsbescherming overigens niet enkel relevant is voor de abonnementstaks maar ook kan doorgetrokken worden naar andere belastingen, zoals de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen (“JTER”) die verschuldigd is door niet-inwoners op hun Belgische effectenrekeningen.