Het Grondwettelijk Hof heeft zich op 28 mei 2020 uitgesproken over de verschillende wijze van berekening van een meerwaarde op de verkoop van een gedeeltelijk voor beroepsmatige doeleinden gebruikt gebouwd onroerend goed, al naargelang de belastingplichtige een vereenvoudigde dan wel een dubbele boekhouding voert.
De aanleiding voor de prejudiciële vraag van het verwijzende rechtscollege was het arrest van het Hof van Cassatie van 21 juni 2018, waarbij dat Hof heeft geoordeeld dat een meerwaarde gerealiseerd op een grond voor een belastingplichtige die een vereenvoudigde boekhouding voert, enkel belastbaar is in de mate dat voldaan is aan de criteria van artikel 41, 2° WIB 1992. Deze rechtspraak brengt met zich mee dat er voor de berekening van de meerwaarde een opsplitsing moet worden gemaakt tussen, enerzijds, de grond en, anderzijds, het gebouw.
Lees hier het volledige artikel dat verscheen in Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 591.