Het nieuwe huwelijksvermogensrecht is op 1 september 2018 in werking getreden. Een van de krachtlijnen bestond erin om in het wettelijk stelsel een duidelijk huwelijksvermogensrechtelijk statuut te geven aan individuele levensverzekeringen, schade- en arbeidsongevallenvergoedingen, beroepsgoederen, aandelen en cliënteel.
Voor beroepsgoederen [1], voor het recht van cliënteel [2] en voor vennootschapsaandelen die op naam van een echtgenoot zijn ingeschreven [3], werd gekozen voor een splitsing van bestuursrechten (titre) en vermogensrechten (finance). Bij de individuele levensverzekeringen werd echter een andere keuze gemaakt en is het huwelijksvermogensrechtelijk statuut afhankelijk van het gegeven of de verzekeringsprestatie al dan niet bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel verschuldigd is. Bij bijvoorbeeld de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden heeft dat uiteraard ook fiscale implicaties.
Hierna worden de civiele en fiscale aspecten besproken, waarbij volgende uitgangspunten in acht worden genomen:
Het nieuwe huwelijksvermogensrecht maakt een onderscheid tussen drie situaties.
Situatie 1: uitkering van de verzekeringsprestatie tijdens het stelsel
De verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die tijdens het stelsel aan een van de echtgenoten uitgekeerd wordt, is gemeenschappelijk conform artikel 1405 § 1, 8 BW. Voormeld artikel preciseert hierbij nog dat indien de prestatie:
Situatie 2: uitkering van de verzekeringsprestatie bij de ontbinding van het stelsel
De verzekerde prestatie verbonden aan een individuele levensverzekeringsovereenkomst die door een van de echtgenoten tijdens het stelsel is gesloten, en die bij de ontbinding van het stelsel verschuldigd is:
Situatie 3: geen uitkering bij de ontbinding van het stelsel
Als de verzekeringsprestatie niet verschuldigd is bij de ontbinding van het stelsel, is de vorderbare netto-afkoopwaarde eigen aan de onderschrijvende echtgenoot/verzekeringnemer, mits vergoeding conform artikel 1400,6 BW.
B. SUCCESSIERECHT
Indien het stelsel wordt ontbonden door overlijden van een echtgenoot, wat zijn dan de fiscale gevolgen bij 1) het overlijden van de eerststervende echtgenoot; 2) de latere afkoop door de langstlevende echtgenoot en 3) het overlijden van de langstlevende echtgenoot.
Vaststelling hierbij is dat in het successierecht (artikel 2.7.1.0.6 VCF) andere principes worden gehuldigd dan in het huwelijksvermogensrecht. De gehanteerde (fiscale) principes luiden als volgt:
b) Als de erflater een contract heeft afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na zijn overlijden, worden de sommen, rente of waarden geacht als legaat te zijn verkregen:
Wanneer de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, geldt dit ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract dat door de langstlevende echtgenoot zelf (dus in zijn eigen voordeel) is afgesloten.[4]
In dat geval - dus als de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap van goederen - worden de sommen, renten of waarden die aan zijn echtgenoot toevallen, belast [5]:
a. voor het volledige bedrag, als ze zijn verkregen als tegenwaarde voor eigen goederen van de erflater;
b. niet belast als bewezen wordt dat zij verkregen zijn als tegenwaarde voor eigen goederen van de echtgenoot;
c. voor de helft, in alle andere gevallen.
Dat het beding wederkerig is, ontneemt daaraan volgens de tekst van de wet niet de aard van bevoordeling.[6]
c) Ingeval van een verzekeringsgift aan de uiteindelijke begunstigde wordt de belastbare grondslag verminderd met het bedrag waarop de schenkbelasting geheven werd.[7]
C. COMBINATIE NIEUWE HUWELIJKSVERMOGENSRECHT EN SUCCESSIERECHT
Laten we nu proberen om die principes, zowel civiel als fiscaal, toe te passen op twee soorten van individuele levensverzekeringen:
Zoals vermeld, gaan we er hierbij telkens van uit dat de echtgenoten gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel, de individuele levensverzekeringen afgesloten werden tijdens het huwelijk, de premies betaald werden met gemeenschapsgelden en er geen afwijkende bepalingen over de vergoedingsplicht opgenomen zijn in het huwelijkscontract.
Nemen we eerst de meest klassieke polis, zijnde de A-A-B verzekering afgesloten door echtgenoot A op zijn eigen hoofd ten voordele van echtgenoot B.
Bij het overlijden van de onderschrijver van de polis (echtgenoot A) komt het verzekeringskapitaal tot uitkering, vermits hij ook het verzekerd hoofd was.
Burgerrechtelijk komt de verzekeringsprestatie toe aan de andere echtgenoot B, in principe zonder vergoeding vermits hier op grond van artikel 1401 § 2,2 BW de “voorzorgsgedachte” speelt.[8]
Aangezien de premies met gemeenschapsgelden werden betaald, zal de helft van de uitgekeerde verzekeringsprestatie belast worden met successierecht in hoofde van de verkrijgende echtgenoot B.
Schematisch kan deze hypothese als volgt worden samengevat:
Verzekering | Wie overlijdt? | Lot verzekering | Artikel BW | Kwalificatie BW | Uitkering belastbaar? | "premie" - vergoeding? |
A-A-B | A | Uitkering | 1401§2,2 | eigen van B ("voorzorgsgedachte") | ja, belastbaar voor de helft in hoofde van B | nee, geen vergoeding verschuldigd |
Bij het overlijden van de andere echtgenoot (B) komt de levensverzekering niet tot uitkering. Echtgenoot A behoudt alle rechten verbonden aan de levensverzekering (waaronder het recht van afkoop) aangezien hij enige verzekeringsnemer is.
Burgerrechtelijk is de vorderbare netto-afkoopwaarde eigen van echtgenoot A, met vergoeding (artikel 1400, 6 BW). Bij het overlijden van echtgenoot B is aldus een vergoeding verschuldigd door echtgenoot A, omdat deze gemeenschapsgelden aangewend heeft ter onderschrijving van de polis. [9] Op grond van de tekst van artikel 2.7.3.2.7 VCF zal deze vergoeding belastbaar zijn met successierecht, tenzij er gemeenschappelijke kinderen zijn, wat hier het geval is (zoon C).
Noteer dat ook indien er geen gemeenschappelijke kinderen zijn, de vergoeding door de Vlaamse Belastingdienst verwaarloosd wordt op voorwaarde dat er geen vergoedingsrekeningen worden opgemaakt. Dat werd recent bevestigd in het (reeds gewijzigde) Standpunt nr. 18067 van de Vlaamse Belastingdienst. Dit Standpunt gaat in tegen de tekst van het decreet maar kan wel toegejuicht worden om onder meer praktische redenen. Indien er echter geen gemeenschappelijke kinderen zijn en de vergoedingsrekeningen wél worden opgemaakt, dan zou zowel de vergoeding als de uitkering of de afkoop belast kunnen worden met successierecht. Dat impliceert dus een dubbele economische belasting.[10]
Bij het overlijden van A (en voor zover A uiteraard niet tijdens zijn leven niet tot afkoop is overgegaan) zal de begunstigde die de verzekeringsprestatie effectief verkrijgt o.i. op grond van het gewijzigde artikel 2.7.1.0.6 VCF in zijn geheel belast worden in de nalatenschap van A.
Bij afkoop van de polis na het overlijden van B door A zal de uitkering voor de helft belast worden in de nalatenschap van B, op grond van de artikelen 2.7.1.0.6 § 1, 3e en 4e lid en artikel 2.7.3.2.8 § 1 VCF: het gaat immers om een erflater, die gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, en de premies zijn betaald met gemeenschapsgelden.
Schematisch kan deze hypothese als volgt worden samengevat:
Verzekering | Wie overlijdt? | Lot verzekering | Artikel BW | Kwalificatie BW | Uitkering belastbaar? | "premie" - vergoeding? |
A-A-B | B | Geen uitkering (A behoudt alle rechten) | 1400,6 | eigen van A, met vergoeding | Uitkering: bij overlijden A, 100% in de nalatenschap van A // afkoop door A: 50% belastingheffing in de nalatenschap van B | ja, maar fiscaal neutraal indien gemeenschappelijke kinderen (decreet) maar mededeling Vlabel e-not en Standpunt 18067 |
2. AB-AB-C VERZEKERING
Veronderstel nu dat de polis werd afgesloten door 2 echtgenoten, A en B, op het hoofd van de langstlevende van hen beiden, ten voordele van hun zoon C.
De Memorie van Toelichting bespreekt voor deze situatie twee hypotheses, met name (a) er is een overdracht van rechten aan de langstlevende voorzien in de verzekeringspolis en (b) deze overdracht van rechten is niet voorzien.[11]
2.1. Met overdracht van rechten aan de langstlevende
Indien de polis een clausule van overdracht van rechten aan de langstlevende bevat, zullen bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot A al zijn rechten van verzekeringnemer (waaronder het recht van afkoop) overgaan op echtgenoot B. Deze clausule van overdracht van rechten moet wel expliciet opgenomen zijn in het verzekeringscontract.
Bij het overlijden van de eerststervende (A) komt de polis niet tot uitkering. Door de clausule van overdracht van rechten krijgt de polis wel een B-B-C constellatie. De langstlevende echtgenoot B kan dus onder meer tot afkoop overgaan.[12]
Burgerrechtelijk zal bijgevolg, op grond van artikel 1400,6 BW, de vorderbare netto-afkoopwaarde eigen zijn aan de onderschrijvende echtgenoot (verzekeringnemer), mits vergoeding. In dit geval werd de polis door beide echtgenoten onderschreven, zowel door echtgenoot A als door echtgenoot B. Wanneer dus aangenomen wordt dat door het artikel de oorspronkelijke onderschrijvende echtgenoten (verzekeringnemers) bedoeld worden - wat grammaticaal de correcte interpretatie lijkt -, zou er door beide echtgenoten vergoeding verschuldigd zijn aan het gemeenschappelijk vermogen. De vergoeding is gelijk aan de vorderbare netto-afkoopwaarde en de facto bestaat die alleen in hoofde van de langstlevende. Een andere mogelijke interpretatie zou zijn dat het niet gaat om een verzekering die “door één van de echtgenoten” is afgesloten; vermits zij per hypothese door beide echtgenoten is afgesloten. In dat geval zou dus noch artikel 1400, 7, noch artikel 1401 § 2, 2° BW toepasselijk zijn, en zouden zowel de bestuursrechten (titre) als vermogensrechten (finance) gemeenschappelijk zijn.
De Memorie van Toelichting bevat hier echter een verduidelijking en stelt het volgende[13]:
“In dergelijk geval heeft verzekeringnemer B de mogelijkheid om alleen alle rechten als verzekeringnemer uit te oefenen. Hij zal onder meer in staat zijn om de verzekering af te kopen of om de begunstigde te wijzigen. Dit betekent dat de levensverzekering een vorderbare afkoopwaarde heeft, die vanaf dan als een eigen goed van B wordt beschouwd, mits vergoeding voor de premies betaald met gemeenschapsgelden. Deze situatie valt bijgevolg onder de regel die dit wetgevend initiatief in artikel 1400,6 BW voorziet.”
Concreet betekent dit dat op basis van de Memorie van Toelichting de netto-vorderbare afkoopwaarde burgerrechtelijk een eigen goed is van B, met vergoeding voor de premies betaald met gemeenschapsgelden (artikel 1400,6 BW).
Voor de heffing van het successierecht zal op grond van artikel 2.7.3.2.7 VCF die vergoeding verwaarloosd worden, gelet op het feit dat er een gemeenschappelijk kind (zoon C) is.
Bij de afkoop nadien door B is successierecht verschuldigd door B in de nalatenschap van A, op het tijdstip van de afkoop. Deze afkoop zal voor de helft belast worden in de nalatenschap van A, op basis van artikel 2.7.1.0.6 § 1, 3e en 4e lid en artikel 2.7.3.2.8 § 1 VCF. Het gaat immers om een erflater, die gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, en de premies werden betaald met gemeenschapsgelden.
Bij overlijden van B nadien zal de uitkering aan zoon C belast worden in de nalatenschappen van A en van B, elk voor de helft, op basis van artikel 2.7.1.0.6 § 1, 3e lid. De Vlaamse Belastingdienst heeft dit ook bevestigd door Standpunt nr. 17016. [14]
Schematisch kan deze hypothese dus als volgt worden samengevat:
Verzekering | Wie overlijdt? | Lot verzekering | Artikel BW | Kwalificatie BW | Uitkering belastbaar? | "premie' - vergoeding? |
AB-AB-C | A - overdracht van rechten: B-B-C verzekering | Geen uitkering (B behoudt alle rechten - pas opeisbaar bij overlijden) | 1400,6 | eigen van B, met vergoeding | Uitkering: bij overlijden van B, 50% in nalatenschap van A (nieuwe aangifte) en 50% in nalatenschap van B (Standpunt nr. 17016) // afkoop door B: 50% belastingheffing in de nalatenschap van A | ja, maar fiscaal neutraal indien gemeenschappelijke kinderen (decreet) maar mededeling Vlabel e-not en Standpunt 18067 |
2.2. Zonder overdracht van rechten aan de langstlevende
Indien er geen clausule van overdracht van rechten in het verzekeringscontract opgenomen is, is de situatie anders.
Bij het overlijden van de eerststervende (A) komt de polis niet tot uitkering. Aangezien er geen clausule van overdracht van rechten opgenomen is, is de polis de facto geblokkeerd tot bij het overlijden van echtgenoot B.[15]
Burgerrechtelijk heeft deze blokkering tot gevolg dat de levensverzekering wel een afkoopwaarde heeft, maar dat deze niet vorderbaar is aangezien de levensverzekering de facto niet kan worden afgekocht. Vanuit huwelijksvermogensrechtelijk oogpunt kan de afkoopwaarde dus niet als een eigen goed (van B) worden beschouwd. Daarentegen moet de levensverzekering beschouwd worden als een schenking van de echtgenoten A en B samen aan begunstigde zoon C, voor zover de constitutieve bestanddelen van een schenking vervuld zijn (d.i., volgens de memorie van toelichting, verarming van de schenker, verrijking van de begiftigde en de intentie om te begiftigen).[16]
Gelet op het gebrek aan netto-vorderbare afkoopwaarde in deze hypothese, is er dus bijgevolg ook geen vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen.
Bij overlijden van B nadien zal de uitkering aan zoon C belast worden in de nalatenschappen van A en van B, op basis van artikel 2.7.1.0.6 § 1, 3e VCF: het gaat immers om een erflater, die gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, en de premies zijn betaald met gemeenschapsgelden.[17]
Schematisch kan deze hypothese dus als volgt worden samengevat:
Verzekering | Wie overlijdt? | Lot verzekering | Artikel BW | Kwalificatie BW | Uitkering belastbaar? | "premie" - vergoeding? |
AB-AB-C | A - geen overdracht van rechten - blokkering (verzet: geen mogelijkheid om begunstiging te wijzigen of om af te kopen dus geen "vorderbare netto-afkoopwaarde"): erfgenamen A en B - B-C | Geen uitkering | Schenking van A en B aan C indien voorwaarden voor schenking vervuld zijn | ja, 100% bij overlijden van B in nalatenschap van A en B | nee |
D. CONCLUSIE
De burgerrechtelijke en fiscale behandeling lopen behoorlijk uiteen. Dat maakt de materie van de individuele levensverzekeringen er zeker niet eenvoudiger op.
Op burgerrechtelijk vlak wordt bij ontbinding van het stelsel door overlijden onmiddellijk de vorderbare netto-afkoopwaarde (voor zover die er is) door middel van vergoedingen in rekening gebracht. De latere afkoop van de levensverzekering door de overlevende echtgenoot en de latere effectieve uitkering van het verzekeringskapitaal aan de begunstigde hebben geen verdere gevolgen. Dat heeft als voordeel dat de huwelijksgemeenschap vereffend kan worden, en daardoor ook de nalatenschap, zonder dat dit herberekening van de inbreng en inkorting noodzakelijk maakt.[18]
Nadeel hiervan is wel dat de overlevende echtgenoot voor de berekening van zijn of haar rechten in de huwelijksgemeenschap beschouwd wordt als titularis van het verzekeringskapitaal, ook al gaat zij nadien niet over tot afkoop. Afhankelijk van de specifieke situatie en de intenties van de echtgenoten, kan hiervoor wel een afwijkende regeling in het huwelijkscontract voorzien worden.
Op het gebied van successierecht volgt men in principe de burgerrechtelijke regels wat de vergoeding betreft: deze maken immers deel uit van het gemeenschappelijk vermogen, en daardoor ook van de nalatenschap. Wanneer er echter gemeenschappelijke kinderen zijn, dan wordt deze vergoeding fiscaal verwaarloosd op grond van artikel 2.7.3.2.7 VCF. De Vlaamse Belastingdienst aanvaardt dit in zijn Standpunt nr. 18067 ook indien er geen gemeenschappelijke kinderen zijn en op voorwaarde dat de vergoedingsrekening niet wordt opgemaakt, doch het zou aangewezen zijn om dit decretaal te verankeren.
In tegenstelling tot wat geldt op burgerrechtelijk vlak, zijn de afkoop nadien door de langstlevende echtgenoot en de uitkering van het verzekeringskapitaal aan de begunstigde fiscaal zeker geen non-event. Integendeel, zij vormen het belastbaar moment.[19]
Dit artikel geeft een algemeen overzicht en onze visie weer op basis van de ons op vandaag beschikbare bronnen. Dit betreft uiteraard geen fiscaal advies in concrete situaties. Hiervoor kunt u contact opnemen met Murielle Gijbels of met uw Tiberghien adviseur.
Murielle Gijbels - Senior Associate (murielle.gijbels@tiberghien.com)
Rik Deblauwe - Wetenschappelijk Adviseur (rik.deblauwe@tiberghien.com)
[26 oktober 2018]
[1] Artikel 1401 § 1, 6 en 1405 § 1, 6 BW
[2] Artikel 1401 § 1,7 en 1405 § 1,7 BW
[3] Artikel 1401 § 1, 5 en 1405 § 1, 5 BW
[4] Artikel 2.7.1.0.6 § 1, 4e lid VCF
[5] Artikel 2.7.3.2.8 §1 VCF
[6] Artikel 2.7.3.2.8 § 1 VCF
[7] Artikel 2.7.3.2.8 § 2 VCF
[8] Doc. 54 2848/001 p. 56.
[9] Doc. 54 2848/001 p. 45.
[10] Zie hierover M. GIJBELS en R. DEBLAUWE, Nieuw standpunt van de Vlaamse belastingdienst over het nieuwe huwelijksvermogensrecht, 3 oktober 2018, www.tiberghien.com .
[11] Doc. 54 2848/001 p. 47
[12] Doc. 54 2848/001 p. 47
[13] Doc. 54 2848/001 p. 47
[14] Levensverzekering met twee verzekeringnemers. Toestand voor overlijdens vanaf 01/01/2017: Standpunt nr. 17016 dd. 03.04.2017
[15] Zie voor meer toelichting Doc. 54 2848/001 p. 47.
[16] Doc. 54 2848/001 p. 47.
[17] Levensverzekering met twee verzekeringnemers. Toestand voor overlijdens vanaf 01/01/2017: Standpunt nr. 17016 dd. 03.04.2017
[18] Het probleem dat wij gesignaleerd hadden in Deblauwe, het nieuwe erfrecht anno 2018, burgerrechtelijk en fiscaal, KnopsPublishing, 2018, 186, randnummer 475.
[19] Zij het dat de VCF geen termijn voorziet waarbinnen een nieuwe aangifte ingediend moet worden en er bijgevolg o.i. geen belastingverhogingen opgelegd kunnen worden; zie hierover Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse Erfbelasting, update 2017, op TaxWin, randnummer 1347,50.