Advocaten / Avocats / Lawyers

Home>News>Rulingcommissie bevestigt fiscale aandachtpunten bij (de facto) eenhoofdige institutionele bevek

woensdag, 26 juni 2024

Rulingcommissie bevestigt fiscale aandachtpunten bij (de facto) eenhoofdige institutionele bevek

Christophe Coudron

Christophe Coudron

Counsel
Brussel

Een gepubliceerde ruling van januari 2024 met nummer 2023.1023 bevat een aantal opmerkelijke stellingnames inzake een stichting van openbaar nut - belastingplichtige in de rechtspersonenbelasting – die overweegt om een aantal beleggingen in te brengen in een Belgische éénhoofdige institutionele bevek.

De ruling bevestigt eerst en vooral dat de institutionele bevek onderworpen zal zijn aan de vennootschapsbelasting onder het regime van artikel 185bis WIB 92 aangezien zij valt onder artikel 285 van de AICB-Wet van 19 april 2014 en voldoet aan de voorwaarden vooropgesteld in het Koninklijk Besluit van 7 december 2007. Dit hoeft op zich niet te verwonderen. Artikel 185bis W.I.B. is van toepassing op een aantal door het financieel recht gereglementeerde fonds-types (en verwijst niét naar het fiscale begrip beleggingsvennootschap zoals omschreven in artikel 2, § 1, 5°, f) WIB). Een beleggingsvennootschap die voldoet aan alle wettelijke voorwaarden en bepalingen van één van deze door het financieel recht geregelde fonds-types zal bij gevolg ook in aanmerking komen voor artikel 185bis WIB.

Verrassender is dat de rulingcommissie ook bevestigt dat de uitkeringen door de institutionele bevek in het kader van verkrijging van eigen aandelen niet worden aangemerkt als inkomsten uit roerende goederen en kapitalen op grond van artikel 21, eerste lid, 2° WIB 92, zodat deze niet belastbaar zijn. Artikel 21, 2° WIB is van toepassing op inkoop- en liquidatieboni door een (binnenlandse of buitenlandse) beleggingsvennootschap die geniet van een fiscaal regime dat afwijkt van het gemeen recht. Hier verwijst de wet wél naar het fiscale begrip beleggingsvennootschap zoals bedoeld door artikel 2, § 1 , 5°, f)WIB. De rulingcommissie verbindt hier vrij klassiek de voorwaarde aan dat de beleggingsvennootschap een veelheid (pluraliteit) van investeerders aantrekt (desgevallend via een Feeder-fonds) alsook dat belegd wordt in een veelheid van investeringslijnen (desgevallend via een Master fonds). In de beslissing nummer 2023.1023 stapt de rulingcommissie vrij vlot over de voorwaarde van pluraliteit van investeringen, en bevestigt dat een (de facto) eenhoofdige bevek als beleggingsvennootschap kan worden aangemerkt. In de ruling wordt wel melding gemaakt van het gegeven dat de beleggingen die in de institutionele bevek zullen worden ingebracht slechts een verwaarloosbaar bedrag aan roerende fiscaliteit triggeren. Verder wordt verwezen naar een uitgebreid aantal niet-fiscale motieven (professionalisering van het investeringsbeleid, meer controle en “checks and balances”, overzichtelijke rapportering, ...) die de keuze voor een institutionele bevek rechtvaardigen. Het lijkt ons relevant deze elementen mee te nemen in de beoordeling wanneer men zich de vraag stelt of de conclusies van de rulingcommissie naar andere dossiers kunnen worden getransponeerd.

Verder stelt de ruling ook dat de transacties gesteld dóór de institutionele BEVEK, alsook de transacties met aandelen van de institutionele bevek, vrijgesteld zullen zijn van de taks op de beursverrichtingen gelet op artikelen 120 W.DRT, 126/1, 2° W.DRT en 126/1, 3° W.DRT. 

De ruling bevestigt ook dat de initiële uitgifte van nieuwe aandelen door BEVEK (en dit naar aanleiding van de inbreng van een effectenportefeuille) als “primaire verrichting' niet onderworpen wordt aan beurstaks, aangezien de toepassing van artikel 120 W.DRT namelijk geen primaire verrichtingen beoogt. Hier past men gewoon de wet toe.

De uitgifte van nieuwe aandelen gebeurt echter tegen uitgifte van een effectenportefeuille. Bepaalde van de ingebrachte effecten genieten een vrijstelling (bijvoorbeeld rechten van deelneming van een institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschap) van beurstaks. Voor andere effecten is dat niet het geval. En daar oordeelt de rulingcommissie dat er op deze overdracht (tegen emissie van nieuwe effecten) TOB verschuldigd is. Deze stellingname verbaast ons. Wij zijn er immers de voorbije jaren altijd van uit gegaan dat de beurstaks volgens de FOD Financiën enkel verschuldigd is mits er een actieve tussenkomst is door een tussenpersoon van beroep. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer deze tussenpersoon van beroep ervoor zorgt dat de overdrager en de overnemen van de effecten elkaar vinden. In het geval van bijvoorbeeld een inbreng van een portefeuille in een eenhoofdige institutionele bevek is dat niet het geval. De financiële tussenpersoon treedt hier niet op in de rol van “matchmaker” tussen overdrager en overnemer van de effecten. De tussenpersoon van beroep (bijvoorbeeld een bank) zal dan hoogstens – bij wijze van spreken “als een notaris” - akte nemen van de overdracht van de effecten en dit tot uiting brengen door de overgedragen effecten van de effectenrekening van de inbrenger over te schrijven naar de rekening van de ontvangende institutionele bevek. Van een actieve tussenkomst kan er o.i. in dat geval geen sprake zijn. De beurstaks is o.i. bij gevolg niet van toepassing gelet op artikel 126/1, 1° Wetboek diverse rechten en taksen. 

Verder bevestigt de rulingcommissie ook dat de bevek vrijgesteld is van de jaarlijkse taks op effectenrekeningen gelet op artikel 201/4, vierde lid, 1° W.DRT die onder meer een vrijstelling voor alternatieve ICB’s voorziet. Er wordt verduidelijkt dat de institutionele bevek hiervoor in casu in aanmerking komt omdat deze overeenkomstig de nationale wetgeving, haar reglement of statuten of een andere bepaling niét verboden is kapitaal bij meer dan één belegger op te halen, zodat zij beschouwd kan worden een onderneming te zijn die bij een reeks beleggers kapitaal ophaalt. Wij kunnen ons helemaal aansluiten bij deze zienswijze. Wij merken op dat institutionele fondsen door de wetgever een tweede keer werden vrijgesteld van de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen, met name door artikel 201/4, vierde lid, 3° W.DRT. Voor deze tweede vrijstelling wordt echter een uitzondering gemaakt voor fonds dédié fondsen en compartimenten. In casu gaat het om een eenhoofdige bevek, en dus een fonds dédié fonds. Het doet ons plezier dat de rulingcommissie blijkbaar van oordeel is dat de uitzondering op de bijkomende vrijstelling van 201/1, vierde lid, 3° W.DRT niet belet dat men zich nog altijd op de vrijstelling van artikel 201/4, vierde lid, 1° W.DRT kan beroepen. Eén uitzondering is genoeg. Dat is ook wat wij eerder al schreven in onze bijdrage aan het Liber Amicorum Bernard Peeters.

De ruling stelt ook dat de institutionele bevek niet onderworpen is aan de jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen bedoeld onder artikel 201/20 W.DRT. Ook hier past de rulingcommissie gewoon de wet toe.

Voor zover ons bekend neemt de ruling daarentegen geen standpunt in omtrent de vraag of de institutionele bevek al dan niet kwalificeert als een juridische constructie. Bepaalde entiteiten zijn uitgesloten van de kwalificatie als juridische constructie, en ook van de kwalificatie als “tussenconstructie”. Dit betekent dat deze entiteiten zélf niet als juridische constructie kwalificeren, alsook dat ze fungeren als “blokker” voor eventuele juridsche constructies die rechtstreeks of onrechtstreeks via deze entiteit worden aangehouden. Een van de uitgesloten categorieën zijn de zogeheten in de E.U. gevestigde “alternatieve fondsen” (artikel 2, § 1, 13°/1, b) WIB): “een alternatieve instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht of naar buitenlands recht waarvan de beheerder overeenkomstig de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, overeenkomstig het interne recht van een lidstaat van de Europese Unie of overeenkomstig het interne recht van een derde land voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010, in voorkomend geval per afzonderlijk compartiment beschouwd.” Een institutionele bevek beantwoordt in principe aan deze definitie. De uitsluiting als juridische constructie en “tussenconstructie” geldt evenwel niét langer indien het een fonds dédié fonds of compartiment betreft, i.e. een entiteit waarvan de rechten voor meer dan 50 pct. door één persoon, of meerdere met elkaar verbonden personen, worden aangehouden (per afzonderlijk compartiment beschouwd). Met een eenhoofdige institutionele bevek is dit het geval. De tekst van de gepubliceerde ruling geeft wel het standpunt van de aanvrager in dit verband weer. De aanvrager merkt op dat de institutionele bevek geen juridische constructie is in de zin van artikel 2, § 1, 13°, b), eerste lid WIB 92 omdat het geen entiteit met rechtspersoonlijkheid is die niet onderworpen wordt aan een met België vergelijkbare inkomstenbelasting. De bevek wordt immers onderworpen aan de Belgische inkomstenbelasting en zal, aldus de aanvrager, bij gevolg niet onder het toepassingsgebied van de “Kaaimantaks' vallen. De afwijkende belastbare basis van artikel 185bis WIB 92 doet hieraan geen afbreuk. De bevek is zodoende onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting, i.e. een inkomstenbelasting die steeds meer (en bijgevolg dus nooit minder) dan 15 % bedraagt van het belastbaar inkomen dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.  Wij kunnen ons helemaal aansluiten bij deze zienswijze. Het feit dat de rulingcommissie deze argumentatie overneemt wijst er o.i. op dat ze zich hier ook in kan vinden. Alleen spijtig dat deze rechtsvraag in het beschikkend gedeelte van de ruling (voor zover ons bekend) niet wordt behandeld.

Christophe Coudron

Christophe Coudron

Counsel
Brussel
Tiberghien Brussels

Tour & Taxis

Havenlaan|Avenue du Port 86C B.419
BE-1000 Brussels

T +32 2 773 40 00

F +32 2 773 40 55

info@tiberghien.com

Tiberghien Antwerp

Grotesteenweg 214 B.4
BE-2600 Antwerp

T +32 3 443 20 00

F +32 3 443 20 20

info@tiberghien.com

Tiberghien Ghent

Esplanade Oscar Van de Voorde 1
BE-9000 Gent

T +32 9 216 18 00

info@tiberghien.com

Tiberghien Hasselt

Torenplein 7 B13.1
BE-3500 Hasselt

T +32 11 57 00 13

info@tiberghien.com

Tiberghien Luxembourg

23, Boulevard Joseph II
LU-1840 Luxembourg

T +352 27 47 51 11

F +352 28 66 96 58

info@tiberghien.com