Het Grondwettelijk Hof vernietigt concreet volgende aspecten :
- De bepalingen die een meldingsplicht met terugwerkende kracht opleggen (in de Franse Gemeenschaps- en Waalse wetgeving: arrest nr. 2/2024, nr. 3/2024 en nr. 4/2024);
- De onmogelijkheid voor een intermediair die aan een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim is gehouden om zich op het beroepsgeheim te beroepen voor de verplichting tot periodieke melding van marktklare constructies (In de Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving: arrest nr. 2/2024, nr. 3/2024 en nr. 4/2024);
- De verplichting voor een advocaat-intermediair die het beroepsgeheim inroept, om een andere intermediair die geen cliënt is, te informeren (In de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving: arrest 1/2024, nr. 2/2024, nr. 3/2024 en nr. 4/2024)
Vernietiging van het retroactief karakter van de meldingsplicht
Het Waals decreet en het decreet van de Franse Gemeenschap is in werking getreden op 20 oktober en op 24 november 2020. Die decreten voorzagen erin dat de constructies waarvan de eerste stap tussen 25 juni 2018 en 1 juli 2020 was geïmplementeerd, uiterlijk op 31 augustus 2020 moesten worden gemeld. Voor de constructies waarvan de eerste stap ná 1 juli 2020 was geïmplementeerd, moest de melding binnen een termijn van 30 dagen plaatsvinden. Dit resulteerde in een onmogelijke situatie waarbij voor constructies, waarvan de eerste stap was geïmplementeerd in de periode tussen 1 juli 2018 en 1 juli 2020, dienden te worden gemeld op 31 augustus 2020, zijnde vooraleer de betrokken decreten reeds in werking waren getreden. Ook voor constructies waarvan de eerste stap tussen 1 juli 2020 tot 30 dagen voor inwerkingtreding van de betrokken decreten was geïmplementeerd, gold een gelijkaardige problematiek.
Het Grondwettelijk Hof heeft nu besloten dat deze retroactiviteit niet noodzakelijk is om de doelstelling van het algemeen belang te realiseren.
Vernietiging van de meldingsplicht voor marktklare constructies
Voor marktklare constructies geldt een dubbele meldingsplicht (initiële en periodieke). Voor bijkomende toelichting met betrekking tot deze meldingsplicht verwijzen wij naar de newsflash op onze website van 22 oktober 2022. In lijn met haar eerdere arrest van 15 september 2022 met betrekking tot de federale omzetting van DAC6 besluit het Hof dat voor de periodieke meldingsplicht wel het beroepsgeheim moet kunnen worden ingeroepen[1]. De absolute opheffing van het beroepsgeheim voor de periodiek meldingsplicht gaat verder dan nodig. De intermediair die vanwege het beroepsgeheim zelf niet zou kunnen voldoen aan de meldingsplicht, kan de belastingplichtige immers bijstaan bij het voldoen aan de meldingsplicht die in dat geval op hem rust. Pro memorie, voor advocaat-intermediairs verduidelijkt de OVB in haar deontologische richtlijnen dat zij in hun beroepspraktijk enkel uitzonderlijk – om niet te zeggen nooit – geconfronteerd zullen worden met marktklare constructies.
Niet langer verplichting van de advocaat-intermediair om andere intermediairs in te lichten
Op intermediairs werd de verplichting opgelegd om bij een grensoverschrijdende constructie de andere intermediairs hiervan op de hoogte te brengen. Deze verplichting kan echter een ernstige inbreuk op het beroepsgeheim van de advocaat-intermediair vormen[2]. In haar arrest van 8 december 2022 oordeelde het Europees Hof van Justitie dat deze verplichting strijdig is met het recht op eerbiediging van het privéleven[3]. Het Grondwettelijk Hof geeft in haar arresten van 14 januari 2024 de welgekomen bevestiging dat de bestreden wetgeving ook op dit vlak moet worden vernietigd.
Ten slotte werden er nog andere bezwaren aangevoerd zoals o.a. het gebruik van te vage begrippen in de bestreden wetgeving of het feit dat de meldingsplicht niet alleen geldt voor vennootschapsbelasting maar ook voor andere belastingen. Het Hof gaat hier (voorlopig) niet verder op in en verwijst naar de vijf prejudiciële vragen die bij arrest nr. 103/2022 aan het Europees Hof van Justitie werden gesteld.
Bovenstaande vernietigingsarresten waren te verwachten en liggen in lijn met de uitspraak inzake de federale omzetting van DAC6. Het valt nu af te wachten het Hof van Justitie zal beslissen inzake de prejudiciële vragen die haar werden gesteld.
[1] GwH 20 juli 2023, nr. 111/2023 en zie GwH 15 september 2022, nr. 103/2022.
[2] GwH 20 juli 2023, nr. 111/2023.
[3] HvJ 8 december 2022, Zaak C-694/20.