In een arrest van 3 februari 2022 spreekt het Grondwettelijk Hof zich opnieuw uit over een prejudiciële vraag met betrekking tot het verschil in behandeling tussen personen die het onderwerp uitmaken van een opsporingsonderzoek dan wel van een gerechtelijk onderzoek. In de concrete zaak werden de verdachten pas 11 maanden na de opstart van een opsporingsonderzoek naar fiscale fraude en witwas bij een fiscale regularisatie voor het eerst verhoord. Aangezien na dit verhoor enige reactie van het parket uitbleef, richtten de verdachten verschillende verzoekschriften overeenkomstig artikel 21bis Sv. aan de procureurs des Konings, die echter allemaal werden afgewezen. Daardoor bleven de verdachten in het ongewisse over de inhoud en het verdere verloop van het onderzoek.
Lees hier de volledige publicatie, die verscheen in "Tijdschrift voor Strafrecht" 2022/3.