1. Waarom nood aan een 'voorafgaand' karakter
Een aanvraag voor een ruling kan worden geweigerd indien het een situatie of verrichting betreft die identiek is aan vorige verrichting die reeds definitief uitwerking heeft gehad. De memorie van toelichting bij de Wet van 24 december 2002, waarmee het principe van rulings werd ingevoerd, stelt hierover:
“Het 1° beoogt situaties of verrichtingen die identiek zijn aan die welke, ten name van de aanvrager, op het fiscale vlak reeds definitief uitwerking hebben ‘t is te zeggen die in de loop van een verstreken periode reeds hebben plaatsgevonden en waarvoor de belasting reeds werd gevestigd. In deze gevallen bestaat het risico dat de voorafgaande beslissing zou inwerken op het standpunt dat reeds door de administratie werd aangenomen.”
Bij de invoering van het systeem van de voorafgaande beslissingen vreesde de wetgever dat aan de rulingcommissie verrichtingen zouden worden voorgelegd die ‘op fiscaal vlak reeds uitwerking hebben gehad’. Indien de rulingcommissie zou oordelen over deze verrichtingen, zou immers mogelijks een tegenstelling kunnen ontstaan tussen de mening van de rulingcommissie en die van de lokale controle omtrent dezelfde feiten. Deze bezorgdheid is gegrond, al kan men zich in de praktijk wel vragen stellen naar de toepasbaarheid.
2. Identieke verrichtingen
Een aantasting van het ‘voorafgaande karakter’ is slechts mogelijk indien de voorgelegde verrichting identiek is aan vorige verrichtingen. Bij analyse van de rulingpraktijk stellen wij vast dat de beoordeling van het ‘identieke’ karakter zeer feitelijk is.
Derhalve dient men ook bij de beoordeling van het ‘identieke’ karakter in het kader van cryptodossiers – net zoals in alle andere dossiers - rekening te houden met alle voorliggende feiten. Het is dan ook niet omdat een belastingplichtige diverse transacties verrichtte met cryptomunten dat dit allemaal ‘identieke’ verrichtingen betreffen. Bij de analyse van het ‘identieke karakter’ dient onder andere rekening te worden gehouden met het type cryptomunt, het tijdstip van de transactie, de koers, de omvang, het doel en motief van de transactie, etc. Een verkoop van Dogecoin gebeurt vaak om geheel andere redenen dan een verkoop van Bitcoin waardoor beide transacties alleen al om deze reden volgens ons niet als ‘identiek’ kunnen worden beschouwd.
Bovendien is het ook perfect mogelijk dat een belastingplichtige in het verleden zeer actief heeft gehandeld, maar intussen reeds geruime tijd een passieve beleggingsstrategie toepast. Er kan hier onmogelijk worden gesteld dat de verkopen uit het actieve verleden een ‘identiek’ karakter hebben als een verkoop van de passieve participatie. Mocht dit wel zo zijn zou bijvoorbeeld een professionele kunsthandelaar die ondertussen op pensioen is, nooit nog een rulingaanvraag kunnen indienen teneinde te horen verklaren dat de meerwaarde die gerealiseerd wordt op de verkoop van een schilderij kwalificeert als ‘normaal beheer’.
Hoe een en ander zich verhoudt, dient dan ook nader te worden geanalyseerd.
3. Kwalificatie divers dan wel beroepsinkomen
Bij een kwalificatievraag inzake beroepsinkomen dan wel divers inkomen, wordt voor het onderscheid onder andere rekening gehouden met “een geheel van verrichtingen die hetzij regelmatig voorkomen hetzij onderling verbonden zijn en die een beroepswerkzaamheid zouden uitmaken.” Sterk veralgemeend kan worden gesteld dat bij deze beoordeling per definitie sprake moet zijn van een – vaak dezelfde – voorafgaande verrichting. Dit voorbeeld is uiteraard niet toevallig gekozen daar deze kwalificatievraag ook in het kader van cryptotransacties relevant is (zie eerdere nieuwsbrief).
In dit kader kan bijvoorbeeld verwezen worden naar de voorafgaande beslissing nr. 2021.0859, van 12 oktober 2021. In deze rulingaanvraag werd de vraag gesteld naar de kwalificatie als divers inkomen, waarvoor ook werd verwezen naar de transacties uit het verleden. In deze werd – volgens ons geheel terecht – geen opmerking gemaakt inzake de ontvankelijkheid.
Dit sluit ook aan bij de fameuze lijst met vragen waar de rulingcommissie zich onder andere op baseert bij de beoordeling van het fiscaal regime van toepassing op meerwaarden uit cryptomunten. In deze lijst wordt immers een groot belang gehecht aan het aantal en de frequentie van trades in afgelopen belastbare tijdperken.
Het is dan ook op zijn minst opmerkelijk te noemen dat dergelijke verrichtingen er nu voor zouden zorgen dat geen ruling (meer) kan worden aangevraagd.
4. Crypto-discriminatie?
In het verleden werden tal van beslissingen genomen waar de problematiek inzake ‘voorafgaand karakter’ de facto ook aanwezig had kunnen zijn. We denken hierbij aan beslissingen inzake de realisatie van een (al dan niet belastbare) meerwaarde op aandelen die reeds het voorwerp waren geweest van een eerdere verkoop of inbreng. Los van aandelen, zijn er nog diverse voorbeelden denkbaar.
Net zoals bij tal van andere verrichtingen is ook bij cryptomunten de nood aan rechtszekerheid hoog. Net zoals aandelen, goud, postzegels, en kunst vinden cryptomunten steeds meer een plaatsje in het investeringsarsenaal van de doorsnee belegger. Verdient de cryptomunt dan ook niet een evenwaardige en diepgaande analyse als de andere meer gevestigde activa – of minstens de kans daartoe? Of zal die ene verkoop of aankoop van ‘een’ cryptomunt uw volledige (toekomstige) portefeuille aantasten en dus uw rechtszekerheid naar de toekomst toe de das omdoen?
Conclusie
In de gezamenlijke zoektocht naar een gangbaar en toepasbaar fiscaal kader – bij gebrek aan enig wetgevend initiatief omtrent cryptomunten – komt het ons ietwat bevreemdend voor dat de rulingcommissie zich nu zou verschuilen achter een volgens ons onjuiste interpretatie van het principe ‘voorafgaand karakter’. Bovendien zou deze visie ook ingaan tegen de ratio van het concept van rulings, met name ‘een onderling overleg tussen de belastingplichtigen en de administratie bevorderen’.
Het staat dan ook buiten kijf dat een negatieve beslissing van de rulingcommissie omtrent het ‘voorafgaande karakter’ zeer verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor menig belastingplichtige. Een consequente toepassing van deze gedragslijn zou tot gevolg hebben dat een heel aantal transacties niet langer het voorwerp kunnen uitmaken van een rulingaanvraag.
Dergelijk standpunt zou verschillende negatieve consequenties hebben, waaronder het feit dat belastingplichtigen gedurende een periode van drie jaar (of zelfs zeven jaar) met onzekerheid zullen moeten omgaan.
Pieter Souffriau - Partner (pieter.souffriau@tiberghien.com)
Mitchell Hoefman - Senior Associate (mitchell.hoefman@tiberghien.com)
Emma Lermyte - Associate (emma.lermyte@tiberghien.com)