-
Vrijstelling op spaardeposito’s
Overeenkomstig de Belgische wetgeving (art. 21, eerste lid, 5°, WIB 92) worden interesten op gereglementeerde spaarboekjes tot een bepaalde grens vrijgesteld van personenbelasting. Boven deze grens genieten ze bovendien van een verlaagd tarief (15% in plaats van 30%). Hoewel dit gunstregime in principe ook geldt voor interesten verkregen op buitenlandse spaardeposito’s, wordt de vrijstelling in de praktijk stelselmatig geweigerd. Deze vrijstelling is immers enkel van toepassing indien de spaardeposito's aan bepaalde criteria voldoen. Zo moet het spaardeposito onder meer voorzien in een dubbele vergoedingsstructuur, die bestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie.
In zijn antwoord op een prejudiciële vraag achtte het Hof van Justitie deze criteria enkele jaren geleden in het arrest Van der Weegen (C-580/15) reeds strijdig met artikel 56 VWEU en artikel 36 EER. Het Hof oordeelde dat het opleggen van een dubbele vergoedingsstructuur “eigen” lijkt te zijn aan de Belgische bankenmarkt. Hetgeen een belemmering van het vrij dienstenverkeer zou kunnen vormen. De beoordeling in concreto van een eventuele belemmering van het Unierecht werd echter overgelaten aan de nationale rechter.
De nationale rechter in casu (Rb. West-Vlaanderen (afdeling Brugge) 8 januari 2019 - bevestigd door het hof van beroep te Gent op 17 maart 2020), alsook de overwegende rechtspraak daaropvolgend, oordeelde in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie dat de Belgische regelgeving strijdig was met het EU-recht, zodat de vrijstelling ook voor de buitenlandse spaarrekeningen moest worden toegepast.
Tot op heden werd de wetgeving echter niet aangepast. Ook de Belgische administratie legt zich niet neer bij deze rechtspraak (zie bv. circulaire nr. 2020/C33 van 21 februari 2020) en blijkt nu ook de kwestie aanhangig gemaakt te hebben voor het Hof van Cassatie (zie hier). Afhankelijk van de draagwijdte van de cassatievoorziening, zal mogelijks een nieuwe prejudiciële vraag gesteld worden aan het Hof van Justitie.
-
Inbreukprocedure
Naast het hierboven besproken contentieux, heeft de Europese Commissie dus op 30 oktober 2020 besloten om een inbreukprocedure te starten. De schriftelijke ingebrekestelling vormt het begin van deze procedure. België heeft nu twee maanden de tijd om te antwoorden op de vermeende schending van het Unierecht. Afhankelijk van dit antwoord, kan de Europese Commissie haar bezwaar intrekken of een met redenen omkleed advies uitbrengen. Een met redenen omkleed advies vermeldt op gedetailleerde wijze de niet-nakoming van het Unierecht en de maatregelen die genomen moeten worden binnen een bepaalde termijn om aan deze schending een einde te brengen. Indien het advies niet opgevolgd wordt door de lidstaat, kan de Europese Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie.
Het valt nu af te wachten of België een afdoend antwoord kan geven aan de Europese Commissie op de vermeende schending van het Unierecht, of dat het de vrijstelling van spaardeposito’s onmiddellijk in overeenstemming brengt met het Unierecht. Gelet op de eerdere veroordelingen van België door het Hof van Justitie, lijkt het onwaarschijnlijk dat de Europese Commissie haar bewaar zonder meer zal intrekken, zodat er via deze procedurele route mogelijk een einde komt aan de aanhoudende schending van het Unierecht.
Voor meer informatie kan u terecht bij
Bart DE COCK, Counsel (bart.decock@tiberghien.com)
Anouk VAN DER MAST, Associate (anouk.vandermast@tiberghien.com)