De wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie (verschenen in het Belgisch Staatsblad op 31 december 2018) introduceert verschillende wetswijzigingen op vlak van het burgerlijk recht, waaronder ook enkele belangrijke aanpassingen aan de wetgeving in verband met de onderhoudsbijdrage voor kinderen.
Deze wijzigingen zijn van groot belang voor alle juristen die in het kader van hun beroepswerkzaamheden overeenkomsten opstellen waarin een onderhoudsbijdrage voor kinderen wordt vastgesteld, o.a. notarissen, advocaten, bemiddelaars. Deze onderhoudsbijdragen kunnen bijvoorbeeld vastgesteld worden in een regelingsakte voorafgaand aan een echtscheiding in onderlinge toestemming (de zogenaamde EOT-overeenkomst) of in akkoorden in de loop van een gerechtelijke procedure.
De verplichting tot motivering wordt eveneens toepasselijk voor overeenkomsten (artikel 1321 Gerechtelijk Wetboek)
Artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek, dat handelt over de verplichte motivering en de draagwijdte van de motivering van een rechterlijke beslissing tot vaststelling van het bedrag van de onderhoudsbijdrage, strekt zich voortaan ook uit tot de overeenkomsten.
Elke overeenkomst die een onderhoudsbijdrage voor minderjarige of studerende meerderjarige kinderen vaststelt, moet voortaan het bedrag van die onderhoudsbijdrage verantwoorden in het licht van volgende componenten die de rechter verplicht in zijn vonnis moet vermelden, of van een deel ervan:
- de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders;
- de gewone kosten waaruit het budget van de kinderen is samengesteld, alsook de manier waarop deze begroot zijn;
- de aard van de buitengewone kosten, het deel van deze kosten dat elk van de ouders voor zijn rekening moet nemen, alsook de modaliteiten voor de aanwending van deze kosten;
- de verblijfsregeling van het kind en de bijdrage in natura van elk van de ouders in het levensonderhoud van het kind;
- het bedrag van de kinderbijslag en van de sociale en fiscale voordelen van alle aard die elk van de ouders voor het kind ontvangt;
- de inkomsten die elk van de ouders in voorkomend geval ontvangt uit het genot van de goederen van het kind;
- het aandeel van elke ouder in de tenlasteneming van de kosten en de eventuele onderhoudsbijdrage, evenals de modaliteiten voor de aanpassing ervan;
- de bijzondere omstandigheden die in acht werden genomen voor de begroting van het onderhoudsgeld.
De partijen moeten ook verduidelijken op welke manier zij deze elementen (of een deel ervan) in acht hebben genomen. De overeenkomst moet verder ook volgende informatie vermelden:
- de mogelijkheid om de inkomsten van de schuldenaar of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen (zijnde de loonmachtiging).
- de gegevens van de Dienst voor alimentatievorderingen (DAVO) evenals haar taak om voorschotten op onderhoudsbijdragen toe te kennen en verschuldigde onderhoudsbijdragen in te vorderen.
U vindt het nieuwe artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek via deze link (de wijzigingen aan de bepaling zijn onderlijnd).
Aangezien er geen overgangsbepalingen werden voorzien, is deze nieuwe bepaling in werking getreden tien dagen na haar publicatie in het Belgisch Staatsblad, zijnde op 10 januari 2019.
Wat zijn de sancties in geval van niet naleving van deze verplichte motivering?
De wet verduidelijkt dit niet. In beginsel zal het gebrek aan vermelding van de verplichte elementen niet leiden tot de nietigheid van de EOT-akte of het akkoord.
De rechter zou kunnen beslissen om de overeenkomst niet te homologeren omdat deze niet voldoet aan de voorschriften van artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek. Ook zou de rechter kunnen beslissen om de echtscheiding op grond van onderlinge toestemming in dit geval niet uit te spreken of de partijen kunnen vragen om hun overeenkomst op dit punt te wijzigen.
Ook zal een rechter de homologatie van een akkoord dat werd opgesteld in het kader van een gerechtelijke procedure kunnen weigeren omdat het niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek.
De buitengewone kosten worden geacht te zijn aanvaard (artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek)
Artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op de bijdrage van ouders in de uitgaven van hun kinderen, wordt aangepast op vlak van de regeling van de buitengewone kosten.
Wij herinneren u graag aan het onderscheid tussen de gewone kosten en buitengewone kosten.
Gewone kosten zijn de gebruikelijke kosten voor het dagelijks onderhoud van het kind, zoals onder andere kosten van voeding en verblijf.
Buitengewone kosten zijn de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorspelbare uitgaven die het gevolg zijn van toevallige of ongebruikelijke omstandigheden en die het gebruikelijk budget voor het onderhoud van kind – op basis waarvan het onderhoudsgeld werd berekend – overschrijden. Het betreft onder andere bepaalde uitzonderlijke medische en paramedische kosten (zoals bv. een operatie of ziekenhuisopname) en niet gebruikelijke schoolkosten (zoals bv. kosten van een schooluitstap van meer dan één dag).
Vragen met betrekking tot de kosten van de kinderen, meer bepaald welke gewone kosten gedekt zijn door de onderhoudsbijdrage en welke buitengewone kosten niet inbegrepen zijn in de berekening van de onderhoudsbijdrage (en waarvan de ouders dus ieders een bepaald percentage dienen te dragen) geven aanleiding tot talloze conflicten tussen gescheiden ouders. Veel van deze conflicten kunnen worden vermeden door invoering van een duidelijke en nauwkeurige regeling die aangeeft welke kosten onder welke categorie vallen, wanneer een voorafgaand akkoord noodzakelijk is voor het maken van buitengewone kosten en of een afrekening tussen de ouders van deze buitengewone kosten noodzakelijk is.
De auteurs van het wetsvoorstel, dat heeft geleid tot de wet van 21 december 2018, beoogden op advies van de Commissie voor onderhoudsbijdragen de bestaande lacunes in de wetsbepalingen weg te werken.
Het wetsvoorstel voorzag in :
- een definitie van de verblijfsgebonden en verblijfsoverstijgende kosten;
- een lijst waarin alle buitengewone kosten worden opgesomd;
- de precisering dat de verjaringstermijn van 5 jaar voorzien in artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek eveneens toepassing vindt op de vordering tot betaling van buitengewone kosten.
De wet die uiteindelijk werd gestemd heeft de definities van de verblijfsgebonden en verblijfsoverstijgende kosten uiteindelijk niet ingevoerd. De wetswijziging beperkt zich tot het invoeren van een regel die bepaalt wanneer buitengewone kosten worden geacht te zijn aanvaard door de andere ouder, bij gebreke aan een uitdrukkelijk akkoord van die ouder.
Meer bepaald werd voorzien dat - behalve in geval van overmacht- aan de vereiste van een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord voldaan is:
- wanneer de ouder aan wie het verzoek tot akkoord wordt gericht bij aangetekende zending, elektronische aangetekende zending of faxbericht, nalaat hierop op dezelfde wijze te reageren binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de dag na de verzending;
- wanneer het verzoek tijdens schoolvakanties van minstens één week of langer is geformuleerd, wordt de periode van eenentwintig dagen verlengd tot dertig dagen.
Verder heeft de wetgever het aan de Koning overgelaten om bij koninklijk besluit de lijst van buitengewone kosten en hun wijze van afrekening vast te stellen en tevens te bepalen welke van deze buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en uitdrukkelijk akkoord.
U vindt het nieuwe artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek via deze link (de wijzigingen aan de bepaling zijn onderlijnd).
Deze wijziging is zeer welkom in de praktijk aangezien deze regeling toelaat bepaalde geschillen tussen ouders te voorkomen.
Ten slotte, voorziet de nieuwe wet dat de vijfjarige verjaringstermijn, voorgeschreven in artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, thans ook toepassing zal vinden op de vordering tot betaling van buitengewone kosten.
Bij gebreke aan overgangsbepalingen, trad het gewijzigde artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek in werking tien dagen na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad, zijnde dus op 10 januari 2019.
Larissa De Wulf - Counsel (larissa.dewulf@tiberghien.com)
Carolyn Vanthienen - Associate (carolyn.vanthienen@tiberghien.com)