Historiek
De inkomsten uit spaardeposito's die zijn ontvangen door kredietinstellingen genieten in België onder bepaalde voorwaarden een fiscaal gunststelsel. Zo is de eerste schijf van interesten van 1.250 EUR (1.880 EUR indexaangepast voor aanslagjaar 2018) per jaar niet belastbaar (art. 21, al. 1, 5° WIB 1992) en zijn de interesten boven die schijf slechts belastbaar tegen een tarief van 15 % (art. 269, § 1, 2° WIB 1992 en art. 171, 3°quinquies WIB 1992).
De spaardeposito's moeten evenwel voldoen aan een heel aantal voorwaarden opgenomen in artikel 21, al. 1, 5° WIB 1992 en artikel 2 KB/WIB 1992 : het gaat om spaardeposito's zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn, de opvragingsmogelijkheden zijn beperkt, de vergoeding bestaat verplicht en uitsluitend uit een basisrente en een getrouwheidspremie waarvan het niveau en de berekening zijn vastgesteld, enz.
In het verleden stond deze regeling bovendien enkel open voor interesten van spaardeposito's ontvangen door de in België gevestigde kredietinstellingen. Op 6 juni 2013 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat deze bepaling strijdig was met de vrijheid van dienstverrichting (zoals geregeld in art. 56 VWEU en art. 36 EER-Overeenkomst; zaak C-383/10; Fisc., nr. 1344 , p. 4). De Belgische regelgeving had immers tot gevolg dat Belgische ingezetenen werden ontmoedigd om gebruik te maken van de diensten van een in een andere lidstaat gevestigde bank en om een spaarrekening bij die bank te openen of aan te houden.
Naar aanleiding van deze rechtspraak werd het belastingstelsel van gereglementeerde spaardeposito's uitgebreid naar spaardeposito's bij kredietinstellingen in andere EER-lidstaten (art. 170 van de Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen; Fisc., nr. 1377 , p. 4). Interesten van dergelijke spaardeposito's zijn sindsdien aan hetzelfde fiscaal gunststelsel onderwerpen, voor zover "deze deposito's aan analoge vereisten [...] voldoen zoals vastgesteld door de gelijkwaardige bevoegde overheidsinstanties van de andere lidstaat".
Hof van Justitie
Prejudiciële vraag
Naar aanleiding van deze wetswijziging werd reeds de vraag gesteld of zij de schending van het vrij verkeer van diensten wel effectief beëindigde. Hoewel het gunststelsel nu ook van toepassing is op spaardeposito's bij andere EER- kredietinstellingen, blijken (weinig tot) geen buitenlandse instellingen spaarproducten aan te bieden die aan de strenge voorwaarden voldoen. Bovendien moeten deze voorwaarden ook in de andere lidstaten van overheidswege zijn opgelegd.
In een zaak die aanhangig is voor de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Brugge, kwam deze problematiek aan de orde. De rechtbank stelde daarom volgende prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie : "schendt artikel 21, 5°, WIB 1992 [...] de bepalingen van artikel 56 en 63 VWEU alsmede de artikelen 36 en 40 van de EER-Overeenkomst aangezien de kwestieuze bepaling, hoewel ze zonder onderscheid geldt voor binnen- en buitenlandse dienstverrichters, vereist dat voldaan wordt aan voorwaarden die analoog zijn aan deze opgenomen in artikel 2 KB/WIB 1992 die de facto eigen zijn aan de Belgische markt en buitenlandse dienstverrichters bijgevolg ernstig belemmert hun diensten aan te bieden binnen België ?"
Belemmering ?
Het Hof stelt vast dat een spaarrekening het fiscaal gunststelsel kan genieten indien (minstens) aan twee voorwaarden is voldaan : in de eerste plaats moeten er bepaalde beperkingen gelden m.b.t. de voorwaarden en wijze van opvragingen van die rekening; en in de tweede plaats moet de vergoeding van die rekening uit een basisrente en een getrouwheidspremie bestaan.
Het Hof erkent dat de wettelijke regeling zonder onderscheid geldt voor alle diensten, ongeacht de vestigingsstaat van de dienstverstrekker. Niet-temin kan er toch een beperking van de vrijheid van dienstverrichting zijn wanneer een voordeel wordt voorbehouden aan gebruikers van diensten voor zover voldaan is aan voorwaarden die de facto eigen zijn aan de nationale markt, waardoor dat voordeel wordt ontzegd aan gebruikers van andere, in wezen soortgelijke diensten, die niet voldoen aan die bijzondere voorwaarden (eigen aan de nationale markt). Op die wijze kunnen gebruikers van diensten ervan weerhouden worden de diensten te gebruiken die niet voldoen aan deze voorwaarden. Een dergelijke wettelijke regeling kan dan ook de toegang tot de markt aan (extra) voorwaarden onderwerpen.
Daarnaast wordt vastgesteld dat in andere lidstaten van de EER geen regeling inzake spaardeposito's bestaat die voldoet aan de in artikel 2 KB/WIB 1992 gestelde voorwaarden. De combinatie van een basisrente en getrouwheidspremie lijkt een bijzonder kenmerk van de Belgische bankenmarkt te vormen. De Belgische wetgeving heeft de facto tot gevolg dat Belgische ingezetenen ervan worden weerhouden om spaarrekeningen te openen en aan te houden bij banken die gevestigd zijn in andere lidstaten, aangezien de betaalde interesten dan niet voor de belastingvrijstelling in aanmerking komen. Rekeninghouders worden er ook van weerhouden hun spaartegoeden over te brengen naar een buitenlandse bank die geen rekeningen aanbiedt die aan deze voorwaarden voldoen.
Het Hof besluit dan ook dat de Belgische wetgeving een verboden belemmering van de vrijheid van dienstverrichting kan vormen doordat zij de toegang van in andere lidstaten gevestigde dienstverrichters tot de Belgische bankenmarkt aan voorwaarden onderwerpt. Wel stelt het Hof dat de finale beoordeling hiervan aan de verwijzende rechter toekomt.
Rechtvaardigingsgronden
Zoals gebruikelijk gaat het Hof nog na of een eventuele belemmering kan worden gerechtvaardigd. Nationale maatregelen die de fundamentele vrijheden belemmeren of minder aantrekkelijk maken, kunnen immers toelaatbaar zijn indien zij een doel van algemeen belang nastreven, geschikt zijn om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk om het nagestreefde doel te verwezenlijken.
De Belgische Staat voerde voor het Hof aan dat de wetgeving bijdraagt aan de bescherming van de consument. Belgische ingezetenen zouden over bestendige, beschermde, stabiele, voldoende en risicoloze spaartegoeden moeten beschikken om hun grote of onvoorziene uitgaven te kunnen dekken. Het Hof bevestigt dat de bescherming van de consument inderdaad één van de dwingende redenen van algemeen belang is die een beperking van de vrijheid van dienstverrichting kan rechtvaardigen. Het Hof doet daar geen uitspraak over. Het is volgens het Hof, de feitenrechter die daarover zou moeten oordelen. Het Hof stelt evenwel vast dat de in artikel 2 KB/WIB 1992 gestelde voorwaarden niet noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van een dergelijke doelstelling van algemeen belang. De bescherming van de consument kan dan ook niet worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de belemmering, aldus het Hof.
Gevolgen
Uiteindelijk concludeert het Hof dat de vrijheid van dienstenverkeer zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling waarbij wordt voorzien in een fiscaal gunststelsel, voor zover deze regeling de toegang van in andere lidstaten gevestigde dienstverrichters tot de Belgische bankenmarkt aan voorwaarden onderwerpt, hoewel de regeling zonder onderscheid geldt voor aanbieders van bankdiensten die in België zijn gevestigd of in een andere lidstaat van de EER.
Het Hof legt de eindverantwoordelijkheid bij de rechtbank te Brugge die in concreto zal moeten beoordelen of de toegang van EER-banken tot de Belgische markt aan voorwaarden wordt onderworpen. In elk geval kan de bescherming van de consument niet als rechtvaardiging worden ingeroepen.
Momenteel kan nog niet met 100 % zekerheid worden besloten dat de Belgische wetgeving een belemmering van het vrij dienstenverkeer uitmaakt. Men kan evenwel vermoeden dat de rechtbank finaal tot een schending zal besluiten. Het is duidelijk dat (een deel van) de voorwaarden voor gereglementeerde spaarboekjes specifiek zijn gericht op de Belgische markt. Zoals het Hof terecht opmerkt, is onder meer de vaststelling van interesten, bestaande uit een basisrente en een getrouwheidspremie, kenmerkend voor de Belgische markt. Deze concepten zijn (weinig tot) niet gekend in het buitenland. Eén en ander betekent dan ook dat EER-kredietinstellingen zich specifiek moeten aanpassen aan de Belgische wetgeving om op de Belgische markt vrijgestelde spaarrekeningen aan te bieden, hoewel zij reeds gelijksoortige producten aanbieden. De toegang tot de Belgische bankenmarkt wordt voor deze kredietinstellingen dan ook aan voorwaarden onderworpen, hetgeen wellicht een belemmering van het vrij verkeer van diensten uitmaakt.
De Belgische wetgever zal vermoedelijk dus aan de slag moeten om het fiscaal gunststelsel voor spaarboekjes opnieuw te hervormen. Wellicht kan de bescherming van de consument ook worden gewaarborgd door het opleggen van andere, "universelere" voorwaarden. Enerzijds kan overwogen worden de voorwaarden ingrijpend te wijzigen waarbij specifiek Belgische elementen (bv. de getrouwheidspremie) verlaten worden. Anderzijds zou het ook kunnen leiden tot een volledige afschaffing van het belastingvoordeel of een uitbreiding van het voordeel tot een veel ruimer aanbod aan spaarproducten. Dat is uiteraard een politieke beslissing.
Dit arrest zal ook tot gevolg hebben dat andere fiscale voordelen kritisch tegen het licht zullen worden gehouden, telkens er voorwaarden moeten worden voldaan die de facto eigen zijn aan de nationale markt. Zo kan bijvoorbeeld verwezen worden naar de aftrekbaarheidsvoorwaarden inzake bijdragen voor aanvullende pensioenen (o.m. de Sigedis-sanctie van art. 59 WIB 1992 en de zeer specifieke voorwaarden in de artikelen 34 en 35 van het KB/WIB 1992), het pensioensparen, enz.
Publicatiedatum: 14 juni 2017
Rechtbank/Hof: H.v.J.
Datum van uitspraak: 08 juni 2017
Wetboek: W.I.B. 92
Artikel: 21