Print deze pagina

woensdag, 22 december 2021

Fiscaal co-ouderschap, een (verplicht) automatisme?

Bij een echtscheiding is het op vandaag een veel voorkomende regeling om de zorg en het verblijf voor de kinderen te delen, ook (verblijfs)co-ouderschap genaamd. Het verblijf van de kinderen zal dan gelijkmatig tussen de ouders verdeeld worden, zodanig dat het kind alternerend bij elk van de ouders gedurende gelijke periodes zal inwonen. Wanneer beide ouders met deze gelijke verblijfsregeling voor hun kinderen akkoord gaan in een geregistreerde of een door de rechter gehomologeerde overeenkomst, hebben zij eveneens de keuze voor een fiscaal co-ouderschap. Op grond van dit fiscaal co-ouderschap zal het belastingvoordeel van de toeslagen op de belastingvrije som aan iedere ouder voor de helft toekomen. Het fiscaal co-ouderschap is in dat geval een keuzemogelijkheid waarvan de ouders kunnen afwijken.

Wanneer dit (feitelijk) verblijfsco-ouderschap wordt opgelegd op grond van een rechterlijke beslissing houdt dit automatisch het fiscaal co-ouderschap in. Dit althans volgens de vaststaande rechtspraak zoals recent nogmaals bevestigd door het hof van beroep te Antwerpen in zijn arrest van 2 april 2019. Het Hof van Cassatie bepaalt nu in zijn arrest van 17 februari 2020 dat dit fiscaal co-ouderschap geen verplicht automatisme inhoudt, maar slechts een mogelijkheid is die aan de betrokken ouders geboden wordt zodra aan de wettelijke voorwaarden van artikel 132bis WIB 1992 is voldaan. Ook indien de gelijke verblijfsregeling wordt vastgelegd bij rechterlijke beslissing, moet de rechter van dit fiscaal co-ouderschap dus kunnen afwijken in functie van het economisch draagvermogen van de ouders.

Lees het vervolg van deze publicatie die verscheen in Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 608 hier