Print deze pagina

dinsdag, 22 december 2020

Wetsontwerp betreffende de werking van het Europees Openbaar Ministerie in België – Wat betekent dat voor douane?

Met het wetsontwerp van 14 december 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie1 zet België de eerste stap om haar (straf-)wetgeving in overeenstemming te brengen met de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM)2.

Het EOM is een onafhankelijke supranationale autoriteit die instaat voor het onderzoeken, vervolgen en voor de rechter brengen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Europese Unie (EU) schaden. Het EOM is georganiseerd op twee niveaus:

  • Het centrale niveau in Luxemburg, bestaande uit de Europese hoofdaanklager en de Europese aanklagers die zetelen in het College en de Permanente Kamers. Zij zijn voornamelijk belast met beleidsbeslissingen en het opvolgen en monitoren van de lopende onderzoeken en strafvervolgingen.
  • Het decentrale niveau, bestaande uit de gedelegeerde Europese aanklagers, die in de verschillende deelnemende lidstaten, in samenwerking met de nationale autoriteiten en volgens het nationale recht de eigenlijke onderzoeken en strafvervolgingen voeren.

De misdrijven waarvoor het EOM bevoegd is, zijn omschreven in de richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (“PIF-richtlijn”)3.

De meeste douanemisdrijven die een douaneschuld doen ontstaan, vallen onder die richtlijn. De Memorie van Toelichting geeft als voorbeelden: de verkeerde aangifte inzake douanevervoer (artikel 115, § 1 AWDA4, de vaststelling na het afsluiten van het certificaat van verificatie van het bestaan van een douaneschuld ontstaan ingevolge een strafrechtelijk vervolgbare handeling (artikel 202, § 2 AWDA), in- en uitvoer zonder aangifte (artikel 220, § 2 AWDA), aangifte onder een verkeerde benaming (artikel 236 AWDA), de onvolledige aangifte (artikel 237 AWDA), niet-naleving van de voorwaarden die de toekenning van een gunstiger belastingregime zouden rechtvaardigen (artikel 256 AWDA), het geven van een andere bestemming dan die vermeld op de douanedocumenten (artikel 257, § 3 AWDA) en het gebruik van valse, onjuiste of onvolledige documenten met het opzet om de douane te bedriegen (artikel 259 AWDA).

Aangezien de douaneadministratie, onder de huidige Belgische wetgeving, bij dergelijke douanemisdrijven exclusief bevoegd is voor het instellen van de vordering tot betaling van geldboeten, verbeurdverklaring of het sluiten van fabrieken, rijst de vraag hoe het EOM zich zal verhouden tot de Belgische douaneadministratie.

Met het voorliggende wetsontwerp wil de Belgische regering een afzonderlijk en onafhankelijk (“sui generis”) parket creëren voor het decentrale niveau van het EOM in België. Wat betreft de verhouding tot de douaneadministratie, kiest het wetsontwerp voor het behouden van de huidige bevoegdheden, mits enkele aanpassingen.

Overeenkomstig het wetsontwerp, wordt in de AWDA een nieuw Hoofdstuk XXVbis toegevoegd met de titel “Europees Openbaar Ministerie” dat de samenwerking tussen de douaneadministratie en Belgische gedelegeerde Europese aanklagers behandelt.

Concreet zal er één douaneambtenaar aangewezen worden die verbonden zal zijn met het EOM. Volgens het wetsontwerp zal deze ambtenaar onafhankelijk zijn van zijn oorspronkelijke administratie en zal hij samenwerken met het EOM voor het handhaven van douanemisdrijven die onder de bevoegdheid van het EOM vallen.

De aangewezen douaneambtenaar zal instaan voor het onderzoek en het beheer van de procedures (vervolging én invordering). Hiervoor behoudt hij alle bevoegdheden die de AWDA toekent aan de douaneadministratie.

Wel zal hij bij het uitoefenen van die bevoegdheden ondergeschikt zijn aan het EOM. Zo dient het steeds het EOM te zijn dat beslist over het instellen van een strafvordering of het afsluiten van het onderzoek zonder verder gevolg. Ook kan de aangewezen douaneambtenaar niet zelf overgaan tot het voorstellen van een minnelijke schikking en moet hij bij het nemen van iedere onderzoeks- of andere maatregel het EOM onverwijld in kennis stellen. De aangewezen douaneambtenaar kan aan het einde van het onderzoek weliswaar een aanbeveling doen voor het verdere verloop van het dossier, maar de beslissing zou bij het EOM moeten liggen.

Het algemeen principe is bovendien dat de aangewezen ambtenaar zijn taken vervult volgens de richtlijnen van het EOM en niet volgens de instructies van zijn oorspronkelijke administratie. Hij dient immers onafhankelijk te zijn. De douaneadministratie kan zich daarom niet verzetten tegen een handeling van de aangewezen douaneambtenaar wanneer die een besluit van het EOM ten uitvoer legt. Indien het EOM zijn bevoegdheid echter niet kan of wil uitoefenen, krijgt de douaneadministratie terug de volledige vervolgingsbevoegdheid met betrekking tot de vermeende douane-inbreuk.

Hoewel het wetsontwerp hiermee duidelijke regels voor de interactie tussen de twee autoriteiten wil vastleggen, is het nog afwachten hoe het strafonderzoek en de strafvervolging inzake douane er in de toekomst concreet uit zal zien.

Zal de aangewezen douaneambtenaar daadwerkelijk onafhankelijk zijn van zijn oorspronkelijke administratie? Zullen inhoudelijke beslissingen inderdaad door het EOM genomen worden of zullen zij in de praktijk toch gedreven blijven door de douaneadministratie? Zal het afsluiten van minnelijke schikkingen onder de nieuwe regels moeilijker worden? Wellicht zullen de definitieve wet en de praktische uitwerking van die nieuwe regels pas antwoord op deze vragen bieden.

Jurgen Gevers - Counsel Tiberghien (jurgen.gevers@tiberghien.com)
Ward Lietaert - Associate Tiberghien (ward.lietaert@tiberghien.com)
Ana Laura Claes - Associate Tiberghien (analaura.claes@tiberghien.com)


 1Parl. St. Kamer 1696/001.
2PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1–71.
3PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29–41.
4Algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen, B.S., 21 september 1977.