Intussen kon worden vastgesteld dat de BBI initiatief heeft genomen om bepaalde belastingplichtigen, over wie men informatie heeft verkregen, een uitgebreide vragenlijst toe te sturen en dit in verband met diverse aspecten van hun vermogen. Zo blijkt de vragenlijst niet beperkt te zijn tot de klassieke vragen m.b.t. de betrokken buitenlandse bankrekening en levensverzekeringscontract, over welke men informatie heeft ontvangen. De vragenlijst omvat ook vragen m.b.t. juridische constructies, buitenlands onroerend goed, andere contracten bij financiële instellingen, mandaten, alsook m.b.t. het Belgisch vermogen (bankrekeningen, polissen, overige contracten). Verder wordt voor de uit het buitenland ontvangen inlichtingen de onderzoekstermijn met verwijzing naar artikels 333/2 WIB en 358,§1, 2° en §3 WIB uitgebreid naar inkomstenjaar 2011 e.v.
Een en ander is op nationaal niveau gestructureerd, al valt op dat niet elke BBI dezelfde vragenlijst hanteert. Bovendien blijkt ook dat de ontvangen informatie wellicht slechts op de geschatte omvang van het betrokken vermogen werd gescreend. Niet elke belastingplichtige met buitenlandse tegoeden dient zich in eerste instantie dus aan een vragenlijst te verwachten.
Bij het lezen van de vragenlijst rijzen o.i. volgende vragen:
Als dubbele “oplossing” werd intussen door de Minister bij antwoord op twee parlementaire vragen voorzien in de mogelijkheid tot het indienen van een provisionele aangifte in fiscale regularisatie, dan wel in het indienen van een aangifte beperkt tot het fiscaal verjaard kapitaal.
Eerder verklaarde de Minister van Financiën in een antwoord op een parlementaire vraag immers: “De BBI zal de betrokken belastingplichtigen uitnodigen om fiscaal verjaard kapitaal te regulariseren. Aangezien er op de fiscaal verjaarde periode per definitie geen fiscaal onderzoek van de BBI kan lopen, blijft de regularisatiewetgeving immers ook onverkort van toepassing. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, zal een dossier worden doorgestuurd naar het parket” (Vraag van de heer Johan Klaps aan de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, over "de jacht op zwart geld" (nr. P2603)).
Als tweede oplossing werd voorzien in de mogelijkheid om tot vrijdag 13 april 2018 regularisatieaangiften in te dienen met vermelding van het bedrag “1 euro”, waarbij de exacte bedragen worden aangevuld na het verkrijgen van de bankstukken en uiterlijk binnen zes maanden na de indiening van de regularisatieaangifte. Indien de aangifte niet binnen zes maanden wordt aangevuld, zou het dossier als onontvankelijk worden beschouwd en kan men in de toekomst ook geen regularisatieaangifte meer indienen (samengevoegde vragen van de heer Johan Klaps aan de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, over "de fiscale regularisatiedossiers" (nr. 24031) en de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, over "de fiscale regularisatie" (nr. 24092)).
Het valt af te wachten wie zich geroepen zal voelen om zich te laten opjagen tot het indienen van een “één-euro” aangifte per uiterlijk 13 april 2018, daar de beide stellingen van de Minister niet enkel in tegenspraak zijn met elkaar, doch ook elke wettelijke grondslag missen. Het is dus helemaal niet zeker of een na dergelijke bijzondere procedure uitgereikt regularisatie-attest rechtsgeldig zal worden geacht bij een eventueel gerechtelijk of opsporingsonderzoek door het parket. Veeleer ware het aangewezen om de wet van 21 juli 2016 (aangifte in categorie 1) alsmede de desbetreffende samenwerkingsakkoorden (aangifte in categorie 3) aan te passen en daartoe de nodige voorstellen van wet c.q. decreet in te dienen.
Voor meer informatie kan u graag onze Praktijkgroep “Coördinatie Fiscale Regularisaties” contacteren.