Print deze pagina

woensdag, 23 december 2015

Standpunt van de minister aangaande de bijzondere liquidatiereserve blijft niet zonder gevolgen

De Programmawet van 10 augustus 2015 (BS 18 augustus 2015) zorgde voor een uitbreiding van het toepassingsgebied van de liquidatiereserve tot winsten die gekoppeld zijn aan aanslagjaar 2013 en 2014 (artikel 541 W.I.B. ‘92). In een recente parlementaire vraag heeft de minister nu een streng standpunt ingenomen omtrent de uiteindelijke “winst” die een vennootschap naar dergelijke bijzondere liquidatiereserve kan overbrengen. Vandaag werd een administratieve tolerantieaangekondigd voor wat betreft de wettelijke vervaldag die werd voorzien op 30 november 2015 voor het aanleggen van een bijzondere liquidatiereserve betreffende de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar 2012 (aanslagjaar 2013). Alle betalingen en aangiften hieromtrent die uiterlijk 15 december 2015 op het Inningscentrum toekomen, zouden worden beschouwd als tijdig.

Standpunt van de minister aangaande de bijzondere liquidatiereserve blijft niet zonder gevolgen

Parlementaire vraag

In een eerdere nieuwsbrief bespraken wij reeds de overgangsmaatregel voorzien in het nieuwe artikel 541 W.I.B. ‘92 omtrent de aanleg van de bijzondere liquidatiereserve (zie link). Ook de Commissie voor Boekhoudkundige Normen heeft inmiddels advies uitgebracht over de boekhoudkundige verwerking hiervan (zie link). 

Recentelijk werd aan de Minister van Financiën een parlementaire vraag gesteld  met betrekking tot verduidelijking omtrent het bepalen van het bedrag dat in aanmerking komt voor het aanleggen van een bijzondere liquidatiereserve. Het bedrag van de bijzondere liquidatiereserve wordt door art. 541 W.I.B.’92 immers beperkt tot het bedrag van de boekhoudkundige winst na belasting van de boekjaren 2012 en/of 2013 (naargelang de keuze) voor zover deze nog steeds in de reserves geboekt is bij het begin van het boekjaar waarin de bijzondere aanslag wordt betaald. Volgens de voorbereidende werken gaat het om de winst die voor deze boekjaren vermeld werd onder code 9905 “te bestemmen winst van het boekjaar” van de modellen van de jaarrekening van de Nationale Bank van België. Daarbij leek niet vereist dat er geen winstuitkering gebeurd was voor de boekjaren 2012 en 2013, doch wel dat er op moment van aanleg van de bijzondere liquidatiereserve nog een bedrag aan reserves in de vennootschap zit dat overeenstemt met de winst van deze boekjaren. In zijn antwoord van 28 oktober jl. op de parlementaire vraag neemt de Minister nu echter een strenger standpunt in dan initieel in de rechtsleer werd aangenomen. 

Zo stelt de Minister dat, rekening houdend met de doelstelling voor de invoering van de regeling van de bijzondere liquidatiereserve, de winsten van het boekjaar verbonden aan het aanslagjaar 2013 respectievelijk aanslagjaar 2014, die bij de resultaatsverwerking van dat jaar werden uitgekeerd, nooit in aanmerking kunnen komen voor de aanleg van de bijzondere liquidatiereserve. Die winsten werden immers volgens de Minister nooit in de reserves geboekt, zodat zij er niet in behouden kunnen zijn. Zij werden reeds uitgekeerd, zodat zij niet meer het voorwerp van een uitkering bij liquidatie kunnen uitmaken.  

Rechtsleer

Het standpunt van de Minister lijkt haaks te staan op datgene wat eerder door verschillende auteurs in de rechtsleer verdedigd werd. Tot nu toe leek het immers zo dat het volstond dat het “bedrag” van de winst van boekjaren 2012 en/of 2013 nog aanwezig was op de eerste dag van het boekjaar waarin men de bijzondere aanslag betaalt, zelfs indien bij afsluiting van de betreffende boekjaren dividenden waren uitgekeerd. Daarbij ging men er – volgens de Minister onterecht – van uit dat ook de gereserveerde winsten van vroegere jaren mee in aanmerking konden komen om het grensbedrag te bepalen.

Overgedragen winsten versus beschikbare winsten? 

Voor vennootschappen die hun winsten uit het verleden onder de “overgedragen winsten” hebben geboekt lijken de mogelijkheden ruimer. Eerst en vooral bevestigt de Minister, logischerwijze, dat - hoewel de rekening 14 (“overgedragen winsten”) geen reserve in de strikte zin van het woord is - de winsten die op deze rekening werden geboekt en die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de bijzondere aanslag wordt betaald, nog in de reserves aanwezig zijn – hetzij op deze rekening 14 hetzij op een andere belaste reserverekening –wel degelijk voor de aanleg van de bijzondere liquidatiereserve in aanmerking komen. Daarnaast lijkt het op basis van het recente antwoord van de Minister zo te zijn dat, indien een vennootschap in een dergelijke situatie een dividend heeft uitgekeerd bij afsluiting van de boekjaren 2012 en/of 2013, de vraag of deze uitkering geput werd uit de overgedragen winst, dan wel of men deze dient toe rekenen aan de winst van het boekjaar zelf, nog beantwoord moet worden. Immers een vennootschap met overgedragen winsten van vorige boekjaren (bijvoorbeeld van 1.000) en winst van het boekjaar zelf (bijv. van 500), heeft een “te bestemmen winst” gelijk aan de som van beide voorgaanden (in dit voorbeeld van 1.500). Indien de algemene vergadering geen specifieke aanrekening voorziet van de dividenduitkering, zou men kunnen verdedigen dat de dividenduitkering bij voorrang toegerekend diende te worden op de overgedragen winsten van de vorige boekjaren. In die hypothese zouden er nog reserves aanwezig kunnen zijn van de boekjaren 2012 en/of 2013 die kunnen dienen voor de aanleg van de bijzondere liquidatiereserve, zelfs indien voor deze boekjaren dividenden werden uitgekeerd.

Voor vennootschappen die hun winsten uit het verleden op een afzonderlijke beschikbare reserverekening hadden geboekt, geldt volgens het standpunt van de Minister echter dat men de uitkering vanuit dergelijke beschikbare reserves zal zien in de resultaatsverwerking, zodat geen discussie mogelijk lijkt omtrent de al dan niet uitkering van de winsten van de betreffende boekjaren. In die hypothese leidt het recente standpunt van de Minister er toe dat dividenden die werden uitgekeerd bij de afsluiting van boekjaren 2012 en/of 2013 volgens de Minister nooit in de reserves zijn geboekt, zodat zij er niet in behouden kunnen zijn. Zij werden uitgekeerd, zodat zij niet meer het voorwerp van een uitkering bij liquidatie kunnen uitmaken. 

Aanpassing noodzakelijk?

Het ingenomen standpunt leidt ertoe dat vennootschappen die er van uitgingen dat de gereserveerde winsten van vroegere jaren mee telden om het grensbedrag te bepalen, mogelijks alsnog hun plannen zullen willen herzien en dit vóór 30 november as. voor wat betreft de vennootschappen die een bijzondere liquidatiereserve wensen aan te leggen m.b.t. de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar 2012 (aanslagjaar 2013).  

Het spreekt voor zich dat dit strenge (en late) antwoord van de Minister op de parlementaire vraag behoorlijk wat stof doet opwaaien, zeker aangezien het antwoord indruist tegen hetgeen in de rechtsleer herhaaldelijk werd verkondigd. 

Mogelijks brengt een aanvullende parlementaire vraag duidelijkheid, gelet op de ontstane onzekerheid. Hopelijk komt een eventueel antwoord dan nog op tijd, Inmiddels heeft men alleszins al wat meer tijd gekregen door de administratieve tolerantie (zie link) die vandaag werd aangekondigd. Hierdoor zouden de betalingen en aangiften die uiterlijk 15 december 2015 op het Inningscentrum toekomen als tijdig worden beschouwd voor het aanleggen van een bijzondere liquidatiereserve betreffende de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar 2012 (aanslagjaar 2013)…

Voor bijkomende vragen kan u terecht bij:
Ilke Vandenbroeck – Senior Associate (ilke.vandenbroeck@tiberghien.com
Charlotte Meskens – Associate (charlotte.meskens@tiberghien.com)